dr. Rob van Gerwen
Consilium Philosophicum
Utrecht

Gezien worden. Film en filosofie 6.

HOVO logo Nijmegen

HOVO Nijmegen
Radboud Universiteit
September — november 2018

May 30, 2024

Begrippenlijst

A

a priori wat onafhankelijk van ervaring gekend kan worden (letterlijk, 'van de eerdere'); staat in contrast met 'a posteriori' (wat ervaring vereist om gekend te kunnen worden). De termen zijn voor het eerst in deze betekenis gebruikt in de filosofie van Kant.

abductie is een redeneervorm, zoals inductie en deductie dat zijn, maar van deze drie heeft ze de minste geldingskracht. Kenmerkend voor abductie is dat de conclusie geen claim van waarheid bevat, maar een claim van waarschijnlijkheid.
Een voorbeeld: Gisteren was de trein van 9.20 uur te laat. Vandaag is de trein van 9.20 uur te laat. Morgen zal de trein van 9.20 uur dus ook waarschijnlijk wel te laat komen.
Abductie is verwant aan inductie, maar waar inductie een stellige waarheidsclaim in de conclusie heeft, daar houdt een abductieve redenering een slag om de arm.
Wie een abductieve conclusie als stellig waar presenteert ("Morgen komt de trein van 9.20 uur zeker te laat"), begaat een drogreden. Tegenwoordig wordt de term "Inference to the best explanation" (afleiding omwille van de beste verklaring) vaker gebruikt, om aan te geven dat het bij abductieve redeneringen vooral gaat om een poging om tot een verklaring te komen.

academies In de vijftiende eeuw ontstaan er eerst in Italië, maar later ook elders in Europa gezelschappen geleerden en kunstenaars, die zich soms, in navolging van het gezelschap filosofen rond Plato (428-348 v. Chr), 'academie' noemen. Ze werden centra van correspondentie en discussie. Zonder een directe onderwijstaak en minder strak georganiseerd dan de universiteiten, speelden sommige van deze academies en genootschappen een grote rol bij de ontwikkeling van de wetenschappen. Sommige academies ontwikkelden zich tot groepen met een groot internationaal, wetenschappelijk gezag. Groter soms dan dat van de universiteiten.

afbeelding versus beschrijving Afbeeldingen geven de werkelijkheid anders weer dan beschrijvingen. Beschrijvingen maken gebruik van woorden die in niets hoeven te lijken op wat ze beschrijven (het woord 'boom' heeft geen bladeren). Taal is arbitrair: wat woorden betekenen moet je leren.
Afbeeldingen geven (delen van de) de wereld weer door daar (deels) op te lijken. Als een kind een koe in de werkelijkheid kan kerkennen, is het ook in staat om op een plaatje een koe te herkennen, en zal het met gemak ook plaatjes van paarden, huizen enz. herkennen (gesteld dat het die objecten al uit zijn omgeving kent).
Deze verschillen hebben een aantal consequenties. Allereerst kunnen alleen talige eenheden iets beweren of ontkennen. Een afbeelding van een paard beweert niet dat dat paard manen heeft, of op vier benen staat. Een foto, bij voorbeeld, zou dan oneindig veel dingen beweren. De zin "Het paard is bruin" daarentegen beweert wel iets, en wel, dat het paard bruin is, en of dat waar is of niet laat zich door waarneming vaststellen.
Foto's zijn niettemin op een of andere manier meer waar dan beweringen. Waarom maakt wetenschap niet uitsluitend gebruik van de bewijskracht van foto's en is juist de taal geprivilegieerd? Welnu, dat is precies omdat in taal, vanwege haar arbitraire karakter, iets beweerd kan worden of ontkend, en dat er in taal gegeneraliseerd kan worden. Bovendien taal heeft de beschikking over indexicale uitdrukkingen, zoals 'ik', 'zij', 'hier', 'toen', waarmee uitspraken aan hun context gerelateerd kunnen worden. Foto's zijn altijd aan hun eigen context gerelateerd, maar dan causaal (niet via hun semantiek): het fototoestel was op dezelfde plaats op dezelfde tijd als zijn onderwerp. Het is daarom betekenisloos te zeggen dat een foto zijn eigen context kan aanduiden.
Alleen een talige uitspraak kan een foto iets doen beweren, maar feitelijk beweert de bewering dan, niet de foto. Ondertitels zeggen ons door welk element in de foto ze geverifieerd worden. De foto toont wat de ondertitel 'beweert'.

aggregatie van gegevens Letterlijk: het samenvoegen van gegevens.
Normalerwijs worden gegevens niet als een losse verzameling gepresenteerd en in beschouwing genomen. In een grafiek b.v. worden "losse" gegevens in een coherent verband tegelijkertijd gepresenteerd.

alfavakken Term voor de geesteswetenschappen, humaniora. Al die termen worden in de cursus door elkaar gebruikt (hoewel geesteswetenschappen in brede zin ook de sociale wetenschappen inhouden). Zie geschiedenis van de wetenschappen.

alledaagse kennis alledaagse kennis is het soort kennis, die ons in staat stelt ons in de wereld te bewegen en te handhaven. Hoe ziet de buurvrouw eruit, hoe zet je je fiets op slot, wanneer is het tentamen, etc. Deels bestaat alledaagse kennis uit trivialiteiten (je weet dat er een vlek op je trui zit), en deels is het je "gezond verstand" (common sense): niet brutaal zijn tegen agenten. In tegenstelling tot wetenschappelijke kennis staat de waarheid van alledaagse kennis zelden ter discussie.

analytisch en synthesisch Een analytische waarheid is een propositie wiens waarheid gegarandeerd is door de betekenis van de terms en logische wetten; staat in contrast tot 'synthetische waarheid'. De termen 'analytische waarheid' en 'synthetische waarheid' werden in de filosofie geïntroduceerd door Kant.
Voorbeelden van een analytische en een synthesische zin, resp.:
• Een vrijgezel is ongetrouwd. [Vertelt niets dan de verhouding tussen deze twee termen; zegt dat ze synoniem zijn]
• Jan is een vrijgezel. [Geeft informatie over de werkelijkheid, over Jan.]
Twee nuanceringen:
1. De 17e eeuwse rationalist Leibniz meende dat alle synthetische beweringen uiteindelijk even goed analytisch zijn. Het enige wat men nodig heeft om dit in te zien is een oneindig intellect als dat van God. Als je alles kunt overzien, d.w.z. alle details van alle tijden, dan kun je inzien dat het feit dat Jan vrijgezel is al besloten ligt in alle omstandigheden die op hem inwerken en ingewerkt hebben. De enige reden waarom wij, eindige wezens, dit niet geloven is omdat wij nu eenmaal de hele wereld niet overzien.
Empiristen, als David Hume, vonden dit maar speculatieve onzin. Volgens hen komt alle informatieve kennis over de werkelijkheid voort uit de zintuigen, en bieden analytische beweringen waarin we begripsverhoudingen uitdrukken geen informatie over de werkelijkheid.
2. Een bewering kan alleen analytisch zijn als de termen erin (hier: 'vrijgezel' en 'ongetrouwd') volstrekt synoniem zijn. Volgens W.V.O. Quine zijn echter geen twee termen volstrekt synoniem.
Kijk maar wat er gebeurt als je het woord 'typisch' toevoegt:
• "Jan is een typische vrijgezel" betekent dat Jan sociaal enigszins onaangepast is
• "Jan is typisch ongetrouwd" slaat echter meer op het feit dat hij geen thuisfront heeft waarin andere mensen (vrouw en kinderen) een rol spelen.
De eerste zin heeft een ietwat pejoratievere betekenis en is dus niet volledig synoniem met de tweede.

anti-psychologisme Het antipsychologisme verzet zich tegen het psychologisme, de opvatting dat de vorm die onze kennis heeft uiteindelijk door de aard van onze psyche wordt bepaald en dat we die vorm via introspectie kunnen achterhalen.
Het psychologisme werd onder meer verdedigd door J.S. Mill in zijn System of Logic (1843).
Edmund Husserl verzette zich tegen het idee dat introspectie het laatste woord zou hebben. Volgens hem moeten we eerst gestreng de aard van onze mentale toestanden analyseren, via een fenomenologische analyse.
Ludwig Wittgenstein betoogde in Philosophical Investigations (1953, Engelse vertaling van Philosophische Untersuchungen, vanaf §256) dat het idee van introspectie veronderstelt dat ieder van ons de beschikking heeft over een privé-taal, maar dat zo'n taal onmogelijk kan beginnen, omdat ze altijd al gedeelde communicatie veronderstelt.
Hedendaagse filosofische logica is gebaseerd op het anti-psychologisme van logici als Frege (1848-1925) en Carnap (1891-1970). In de praktijk van de wetenschappen betekent het anti-psychologisme ook dat er geabstraheerd moet worden van de persoonlijke kenmerken en prive-opvattingen van de onderzoeker.

"Arbeit des Begriffs" (Hegel) Hegel begreep ons begrijpen analoog aan de totstandkoming van ons begrip van een zin, als een wisselwerking tussen reeds aanwezig begrip (onze achtergrondkennnis en ervaringen uit het verleden) en de manier waarop de wereld zich daar weerbarstig toe verhoudt.

Op college startten we van het prototype idee dat we van 'paard' hebben en zagen we dat dat prototype niet beslissend is voor het beeld dat we uiteindelijk verkrijgen wanneer we woorden rond 'paard' groeperen tot een zin. Of beter: al die prototypen interageren; géén ervan beslist over het beeld dat een zin creëert.
Het oorspronkelijke prototype dat we bij voorbeeld bij het woord 'paard' hebben incorporeert meerdere zintuiglijke modaliteiten: we hebben niet alleen een beeld van zo'n typisch paard [vermoedelijk zo'n bruin paard dat we vaak in de weiden zien rondscharrelen], maar zien het ook bewegen, horen het briesen en hinniken; en we hebben vermoedelijk ook een voorstelling van zijn grootte, de stevigheid van zijn huid, zijn geur? Dit alles moet consequenties hebben voor ons vermogen definities van woorden te geven, hun essenties vast te stellen. Maar welk precies staat vooralsnog open.
Één ding is wel zeker: Jacques Derrida leidt eruit af dat het idee dat onze taal op de wereld past omdat die door eenzelfde logica bestierd wordt, onhoudbaar is en opgegeven moet worden. [Zie ook: deconstructivisme]

Aristoteles' Poetica Aristoteles geeft in zijn Poetica (ong. 335 v.Chr.) de "eerste principes" van de poëzie en haar genres, vooral de tragedie. Het oorspronkelijke werk is verloren gegaan; we kennen het nu via een Arabische vertaling van Averroes. Hij geeft deze definitie van tragedie: "Tragedie is een representatie van een serieuze, volledige handeling die grootsheid heeft, in opgesierde taal, waarvan ieder van zijn elementen apart gebruikt wordt in de onderscheiden delen [van het spel] en [gerepresenteerde] door mensen die handelen en niet door een vertelling, om door middel van medelijden en verschrikking de katharsis van zulke emoties te bewerken." Centrale begrippen zijn katharsis en hamartia.
(Zie ook deze online versie van het boek).

atomaire zinnen Atomaire zinnen zijn volgens het positivisme (verificationisme) de bouwstenen van de ware wetenschap. Alle complexe beweringen in de wetenschap dienen via logische calculus tot atomaire zinnen teruggebracht te kunnen worden. (Logisch positivisme). Het idee is dat atomaire zinnen rechtstreeks de waarneming weerspiegelen. Atomaire zinnen zijn altijd singuliere beweringen.
(Zie ook: correspondentie.)

antinomieën in Kants filosofie: paren van tegengestelde proposities in de metafysica: voor ieder lid van een paar bestaan er even overtuigende bewijzen. Kant introduceerde ze om de grenzen van pure rede en de illusies van speculaiteve metafysica bloot te stellen.

apperceptie mentale toestand van zelf-bewustzijn, of tenminste bewustzijn. De term is door Leibniz in de filosofie geïntroduceerd. (Zie transcendentale apperceptie)

B

begrensde rationaliteit De aanspraken van de wetenschap op waarheid kunnen niet verder gaan dan dit: wetenschappelijke kennis is de best mogelijke kennis op een bepaald moment, de kennis waar de best mogelijke rationele rechtvaardiging voor kan worden gegeven. Aan de mogelijkheden van onze menselijke rationaliteit zijn door de menselijke natuur grenzen gesteld. Ons verstand kan kwaliteitseisen voor wetenschappelijke kennis bedenken, waar datzelfde verstand onmogelijk aan kan voldoen.

begrijpen Weten dat het regent is iets anders dan begrijpen waarom het regent. In deze alledaagse betekenis begrijp je pas iets als je er ook de redenen en oorzaken van kent.
In de wetenschapsfilosofie bestaat er een discussie over de methode van de geesteswetenschappen. Zijn dit eigenlijk wel wetenschappen? Immers, ze zoeken niet naar harde wetten die onder alle omstandigheden de gebeurtenissen verklaren, zoals de natuurwetenschappen dat doen. In deze discussie hebben hermeneutici voorgesteld om de typische methode van de geesteswetenschappen als 'begrijpen' te karakteriseren. Dat de geesteswetenschapper een gebeurtenis (waar menselijk handelen deel van uitmaakt) probeert te begrijpen betekent dat hij er de redenen voor zoekt, 's mensen motieven. Daarentegen proberen natuurwetenschappers de verschijnselen die zij onderzoeken, te verklaren: er de wetmatige oorzaken voor te vinden. Waarom valt het krijtje? Vanwege de zwaartekracht.
Geesteswetenschappen moeten hun verschijnselen begrijpen.
En nu treedt een volgend probleem op, want op de vraag "Waarom laat iemand het krijtje vallen?" is niet zo snel één antwoord te geven. Er kunnen veel redenen voor zijn. Menselijk handelen, hoe eenvoudig soms ook (reflexen bijv.), is zelden "monocausaal".
Waarom speelt begrijpen in de geesteswetenschappen zo'n grote rol? Wel, allereerst omdat handelingen niet tot wetmatige oorzaken te herleiden zijn, maar op intentionaliteit berusten: mensen willen met hun handelen dingen bereiken in de wereld, vaak hebben we meer dan een doel in gedachten. Daarom kan het handelen typisch tegelijkertijd vele redenen hebben. Deze hoeveelheid redenen kan niet bij voorbaat ingeperkt worden. Menselijk handelen is overbepaald.
Dat de geesteswetenschappen hun objecten moeten begrijpen betekent dat interpretatie hun eerste taak is. Hierbij spelen drie problemen (die meteen ook belangrijke verschillen met de natuurwetenschap inhouden:
• Reflexiviteit: geesteswetenschappenonderzoek betreft ook altijd de onderzoeker zelf, en, nog belangrijker: de lezer van een geesteswetenschappelijk artikel kan op grond va de inzichten besluiten het voortaan anders te gaan doen. Mensen gedragen zich niet wetmatig, maar uit vrije wil. Omgekeerd is het zo dat het onderwerp voor de sociale en geesteswetenschappen, de mens in (de producten van) zijn handelen, zijn eigen keuzen ook altijd vanuit een begrip van de omstandigheden maakt. (Charles Taylor noemt dat proto-interpretatie).
• Morele complexiteit: men kan met mensen niet klakkeloos experimenteren (alleen de Nazi's dachten daar anders over). Denk aan het Stanford prison experiment van Philip Zimbardo.
• Centrale concepten, als rationaliteit, kunst, cultuur en macht zijn wezenlijk betwistbaar. Ze zijn niet slechts beschrijvend, maar ook normerend, evaluatief. Zie: definitie en kunst

beschrijving Zie: afbeelding versus beschrijving; en geesteswetenschappen (onderscheid tussen dikke en dunne beschrijving).

beweringen, algemene Algemene beweringen zijn beweringen over klassen van objecten of gebeurtenissen, bij voorbeeld, over alle tafels: "alle tafels hebben een tafelblad".
Hiertegenover staan singuliere beweringen, die over enkelvoudige entiteiten gaan: "deze tafel heeft een grijs tafelblad". Singuliere beweringen bevatten ofwel indexicale uitdrukkingen of eigennamen. Indexicale uitdrukkingen zijn woorden als 'hier', 'nu', 'deze', 'ik': woorden die de betekenis van de bewering relateren aan de context van degene die de bewering doet. Eigennamen betrekken een bewering op een individu.

Beweringen, analytische staan tegenover synthetische beweringen. Ze worden onderscheiden vanwege de verschillende manieren waarop hun waarheid wordt vastgesteld.
De waarheid van een analytische bewering wordt geacht volledig en alleen af te hangen van de betekenis van de termen in de bewering. Het standaardvoorbeeld: "Vrijgezellen zijn ongetrouwd". Deze zin kan niet onwaar zijn, omdat 'vrijgezel' hetzelfde zou betekenen als 'ongetrouwd'. Je beweert er eigenlijk niets mee over de wereld maar over de relatie tussen de concepten die erin staan. De waarheid van analytische beweringen is a priori, d.w.z. ze gaat vooraf aan iedere zintuiglijke bevestiging. Ze is ook noodzakelijk.
Niet onvermeld mag blijven dat er filosofen, zijn, zoals Quine, die betogen dat alle beweringen synthetisch zijn. Echte synonymie bestaat niet. Van veel stellen kun je beweren dat ze ongetrouwd zijn, zonder dat je daarmee ook zegt dat de mannen van die stellen vrijgezel zijn.

boom van deducties Een boom van deducties is een schematische weergave van een redenering die de relatie aangeeft tussen een of meer (algemene) beweringen en de daar via deductie uit afgeleide meer bijzondere beweringen. Omdat deductie de waarheid van de algmene beweringen bewaart, zullen ook de eruit afgeleide bijzondere beweringen waar zijn. (Zie ook: empirische inhoud)

bronnen Overblijfselen uit het verleden die gegevens voor historisch onderzoek verschaffen. Meestal worden met 'bronnen' geschreven stukken bedoeld, maar er bestaan ook zg. materiële bronnen voor kennis over het verleden: resten van vroeger zoals men die bij voorbeeld bij opgravingen kan terugvinden. Ook uit die bronnen laat zich van alles afleiden over hoe men destijds leefde.
Historici onderscheiden directe van indirecte bronnen. Directe bronnen zijn geproduceerd door mensen die getuige waren van de gebeurtenissen; indirecte door mensen die het 'van horen zeggen' hebben.

bronnenkritiek is het proces van oordeelsvorming over authenticiteit en betrouwbaarheid van een bron. Met bronnen behoort een historicus zorgvuldig en kritisch om te gaan: is een bepaalde bron de enige van die aard? Is ze de enige over deze gebeurtenis? Is ze authentiek? Dit zijn vragen die een antwoord behoeven vooraleer er met de bronnen gewerkt kan worden.

C

canon Ook al besteden de kunstwetenschappen aandacht aan alle kunstwerken van een bepaalde periode, genre of soort, en beperken ze zich daarbij niet bij voorbaat tot de beste, toch zullen canons hun benadering meebepalen. Een canon is een verzameling van wat 'men' de 'beste' werken van een bepaalde soort, genre of periode beschouwt. Een werk wordt in een canon opgenomen omdat het voldoet aan een aantal normen en criteria. Over die normen en criteria zal discussie zijn. Wat men honderd jaar geleden grootse literatuur vond zal door ontwikkelingen zowel in de literatuur als in de literatuurwetenschap nu mogelijk anders beoordeeld worden. Omgekeerd zullen wetenschappers hun normen en criteria juist weer afleiden van de canon die in hun vakgebied is aangenomen--een canon heeft dus ook een zekere heuristische waarde.
Postmoderne theoretici beklemtonen vooral de normativiteit van de canon, en bekritiseren die vanwege zijn uitsluiting van 'mindere' werken.
Bij uitbreiding spreekt men ook ook wel over een historische canon (de lijst van belangrijk geachte historische gebeurtenissen).

causaliteit is de relatie van oorzaak en gevolg volgens natuurwetenschappelijke wetmatigheden. Een oorzaak is een werking die wetmatige gevolgen heeft, volledig gedetermineerd. (Te onderscheiden van redenen.)
• Uit de gedachte dat iedere gebeurtenis een oorzaak moet hebben, hebben metafysici afgeleid dat er een "eerste onveroorzaakte oorzaak" moet zijn. Religieuzen noemen die eerste oorzaak God, de natuurwetenschap houdt het tegenwoordig op de 'Big Bang'. (Maar zouden die op hun beurt niet ook veroorzaakt moeten zijn??)
• Een belangrijke sceptische twijfel aan het bestaan van causaliteit is geformuleerd door de 18e eeuwse Britse empirist David Hume (1711-1776). Volgens hem is causaliteit geen logische relatie tussen gebeurtenissen, noch een perceptuele: we zien gebeurtenissen alleen voor en na elkaar. We kunnen de zwaartekracht niet zien, alleen de symptomen ervan: we zien het krijtje wel vallen, maar wat het naar beneden trekt is onzichtbaar. Slechts omdat het voor ons zo gemakkelijk is en omdat we eraan gewend zijn nemen we zoiets als causaliteit aan.
• De causale theorie van waarneming begrijpt ons waarnemen puur vanuit de causale processen die er plaatsvinden vanaf het moment dat er licht op een object valt en fotonen onze zenuwen activeren, die op hun beurt weer neurale stroompjes naar de hersenen sturen, alwaar dan de waarneming verwerkt wordt.

classificeren Een van de taken van de wetenschap is kennis te beheren. Hiertoe dient ze eerst op een begrijpelijke manier onderverdeeld te zijn. Wetenschappers classificeren daarom hun onderzoeksobjecten. Kunsthistorici, bij voorbeeld, hanteren periode-kenmerken om kunstwerken te groeperen. Deze kenmerken zijn soms gemakkelijk in de betrokken kunstwerken aan te wijzen. Toch zijn het ook constructies van de wetenschappelijke theorie van waaruit men werkt. Zo kan een hernieuwde interesse in Christelijke motieven de rol van bepaalde iconen-schilderingen in vroeg-renaissancistische schilderijen tot classificatie-criterium maken. Dit kan verschuivingen in bestaande classificaties tot gevolg hebben. Classificaties moeten descriptief zijn om aan hun beheerstaak tegemoet te kunnen komen, maar normativiteit en theorie-gebondenheid is niet altijd expliciet te maken.

cliometrie Zie geschiedvorsing

compatibilisme de doctrine dat determinisme consistent of verenigbaar is met de vrije wil en morele verantwoordelijkheid.

cognitieve neuro-wetenschap is in strikte zin de wetenschappelijke studie van hersen-activiteit, o.a. met behulp van fMRI-scans waarin de neuronale activiteit van de hersenen tijdens cognitieve activiteit in kaart gebracht kan worden. Het uitgangspunt is dat al wat een organisme doet, denkt en voelt in de hersenen minstens zijn tegenpool heeft als het daar al niet veroorzaakt wordt.
Vanwege het grote en objectief bewezen succes van de cognitieve neuro-wetenschap wordt wel eens betoogd dat al wat in de geest gebeurt in termen van hersen-activiteit beschreven moet kunnen worden, zo niet nu al dan wel in de nabije toekomst. (Zie: Dick Swaab: Wij zijn ons brein, 2010). Neurofysiologisch reductionisme kan echter op sterke weerstand rekenen bij filosofen, die niet ophouden erop te wijzen dat het niet de hersenen zijn die een stoel zien, maar de mens die in een stoel wil gaan zitten: organismen nemen de werkelijkheid waar---ook al heeft hun waarneming goed werkende hersenen als haar noodzakelijke voorwaarde.
Ook is het ongepast om semantische of waarheidskritische vragen aan neuronale processen te stellen. Als ik denk dat een kat zwart is, kan men mij vragen of dat ook waar is, maar wanneer bij mijn gedachte een bepaald gebied in mijn hersenen geactiveerd wordt, is het zinloos te vragen of dat oplichten van dit hersendeel waar is: waarheid heeft onder de microscoop geen belang. Waarheid betreft beweringen die mensen doen, in taal.
Als ik rouw om de dood van mijn moeder en dit gaat gepaard met gevoelns van verdriet en boosheid, en herinneringen aan mijn vader en broers, zullen er zeker neurofysiologische processen in mijn hersenen plaatsvinden, maar als ik met een pilletje van die neurofysiologische processen zou worden afgeholpen is dan mijn rouwverwerking voorbij?

cognitivisme in de esthetica is de opvatting dat kunst wanneer ze op haar best is begrip van de werkelijkheid biedt en even hoog gewaardeerd moet worden als de wetenschappen (ook al verschilt ze daar in veel opzichten van). Esthetisch cognitivisme lijkt goed te verdedigen met betrekking tot narratieve kunsten, zoals literatuur en film, maar lijkt niet van toepassing op bij voorbeeld instrumentale muziek.

coherentie Coherentie is de samenhang tussen gelijksoortige entiteiten. In de wetenschapsfilosofie wordt de term gehanteerd om de argumentatieve samenhang tussen beweringen aan te duiden. Beweringen in een bepaalde theorie behoren zoveel mogelijk te cohesie te vertonen.
Staat tegenover "correspondentie". In de wetenschapsfilosofie denkt men bij correspondentie aan de relatie tussen beweringen en feiten in de werkelijkheid.

coherentietheorie van waarheid Volgens deze theorie ontlenen beweringen hun waarheid aan het feit dat ze elkaar bewijzen, of uit elkaar afgeleid kunnen worden, of toch minstens: zo goed mogelijk non-contradictoir samenhangen -los van de vraag of de ware bewering ook met de werkelijkheid overeenkomt. Men meent dat er geen van de theorie onafhankelijke manieren bestaan om correspondentie vast te stellen, dus we moeten het met coherentie doen. Geen enkele bewering in een theorie is immuun voor revisie, dus ook de fundamentisme aangenomen basisbeweringen niet: alle ontlenen hun waarheid aan hun bijdrage aan het coherente geheel.
Zie ook: Haack, Susan, kruiswoordpuzzel (analogie), begrensde rationaliteit, correspondentietheorie van waarheid, rechtvaardigen, internalisme.

coherentisme De theorie die stelt dat beweringen gerechtvaardigd zijn naar gelang ze onderling samenhangen. Beweringen zijn volgens coherentisme waar als ze deel uitmaken van een coherente verzameling. Er bestaat geen asymmetrie tussen waarheid en rechtvaardiging, ze gaan gradueel in elkaar over: waarheid is slechts een vergrotende trap van gerechtvaardigdheid. (Zie fundamentisme (foundationalisme), internalisme).

common sense common sense uitspraken zijn van het type "Het is nu eenmaal zo dat ...". Ze vormen de inhoud van ons gezond verstand. Ze zijn weliswaar niet triviaal, maar hun waarheid is niet streng bewezen. Er zijn filosofen die menen dat common sense argumenten oppervlakkig en verward zijn en 'gecorrigeerd' moeten worden. (Nelson Goodman noemt ze bij voorkeur 'common nonsense').
Er zijn echter ook filosofen die de waarheid die er in common sense argumenten huist, juist naar boven willen halen, bij voorbeeld G.E. Moore.
Aristoteles definieerde common sense heel anders dan wij nu gewoon zijn: als het vermogen dat de gegevens van de vijf zintuigen tot een samenhangende waarneming van een object integreert. Immanuel Kant schrijft dit vermogen aan de 'transcendentale verbeelding' toe. Hij ziet common sense (nu sensus communis geheten) als datgene wat gemeenschappelijk is in een gemeenschap, dat wat leden van een groep delen. Kant onderscheidt daarom de sensus communis van het gezond verstand dat hij inderdaad opvat als een verzameling triviale weetjes.

context of discovery De omstandigheden waarin bepaalde wetenschappelijke ontdekkingen worden gedaan. Deze omstandigheden vormen het onderwerp van de wetenschapssociologie. De 'context of discovery' verhoudt zich contingent tot de ontdekkingen; ofwel: de ontdekkingen volgen niet uit de context en kunnen ook niet onder beroeping daarop gelegitimeerd of bewezen worden. Ze waren er toevallig op het moment dat onderzoekers hun ontdekkingen deden, maar hadden daar inhoudelijk niet wezenlijk iets mee van doen. Wetenschapssociologen zullen soms betogen dat die samenloop niet zo toevallig was als men voorgeeft, maar dat ze juist gevolgen heeft voor de inhoud van de theorie. (Behoort het nu wel of niet tot de contingente context of discovery dat de meeste onderzoekers man zijn?) Voor de legitimatie of het logische of empirische bewijs van theoretische stellingen hebben we de 'context of justification'. Het is de vraag of dit onderscheid werkbaar is in wetenschappen die zich richten op menselijk gedrag (gamma-wetenschappen) en/of de producten daarvan (alfa-wetenschappen), de geesteswetenschappen. Immers, om te kunnen begrijpen wat daarbij speelt moet men zich als mens opstellen.
Daardoor doemen specifieke problemen op, zoals de reflexiviteit van geesteswetenschappelijk onderzoek (wat de onderzoeker betoogt kan door de mensen wie het aangaat opgevat worden als een aansporing om het voortaan anders te doen, iets waar de objecten van de natuurwetenschappen doorgaans geen last van hebben); de beperkte mogelijkheid om te experimenteren (beperkt om morele redenen); het feit dat het hier vaak om eenmalige gebeurtenissen gaat, zoals de Tweede Wereldoorlog (waarvan we de initële condities niet zonder theoretische keuzen kunnen vaststellen), Picasso's Guernica, Joyce's Ulysses, enz.

context of justification Anders dan de 'context of discovery' is de 'context of justification' precies de context waarbinnen we beweringen of thesen rechtvaardigen of hun waarheid kunnen vaststellen. De criteria die hier gelden (coherentie of correspondentie, etc.) vormen het eigenlijke onderwerp van de wetenschapsfilosofie.

correlatie men spreekt van een correlatie van twee verschijnselen als het ene verschijnsel steeds (of in een statistisch relevant aantal gevallen) optreedt waar het andere optreedt.
Als men zegt dat twee verschijnselen correleren, vermijdt men te spreken over de causale relatie die de correlatie verklaart. A kan B verklaren, en B kan A verklaren, en er kan een verschijnsel C zijn, waaruit zowel A als B voortvloeien.

correspondentie is de (veronderstelde) relatie tussen werkelijkheid en de bewering(-en) over de werkelijkheid. Zie coherentie.

correspondentietheorie van waarheid Deze theorie stelt dat beweringen hun waarheid ontlenen aan het feit dat ze met de werkelijkheid overeenkomen.
Deze correspondentietheorie maakt waarheid tot iets absoluuts: een bewering is waar of ze is onwaar; daar bestaat geen graduele overgang tussen. Meestal meent men dat correspondentie alleen is vast te stellen via de waarneming. Het redeneren dient vooral om de logische relaties tussen theoretische beweringen vast te stellen waarna men zich op de fundamenten kan richten om te proberen hun waarheid vast te stellen. (Zie ook verificationisme, atomaire zinnen, coherentietheorie van waarheid, rechtvaardigen).

corroboreren Omdat we theorieën, volgens Popper, niet kunnen verifiëren (we kunnen nooit eenduidig bewijzen dat ze waar zijn), is het beste wat we kunnen bereiken het verstevigen van de waarschijnlijkheid van onze hypothesen, dat wil zeggen, het corroboreren daarvan.(Zie ook: hypothetisch-deductief verklaringsmodel)

culturele rol Wetenschappen spelen maatschappelijk gezien een dubbele rol. Hun technische (instrumentele) rol bestaat erin dat ze antwoorden bieden voor vragen die hen vanuit de samenleving gesteld worden. Ze spelen echter ook een culturele (interne) rol in die zin dat ze vanuit hun eigen interne ontwikkeling ook problemen aan de orde stellen en antwoorden voorstellen - zo sturen ze als het ware de samenleving vanuit een interne dynamiek.

D

Deconstructivisme is oorsponkelijk een filosofisch argument ontwikkeld door Jacques Derrida, die meent dat onze woorden nooit bij de dingen aankomen maar als het ware verdwalen in een oneindig veld van betekenis-verwijzigingen. Derrida pleit ervoor om filosofische problemen niet te proberen op te lossen, maar ze te proberen te vernietigen, en omdat dat volgens zijn redenering niet kan (iedere filosofische weerlegging produceert vanzelf weer een nieuwe theorie), ze te decon-strueren. (Zie ook etymologie, interpretatie, scepticisme, postmodernisme (semiotiek).)

deductie is een stap in een redenering waarbij uit een ware algemene uitspraak uitspraken worden afgeleid die in de algemene uitspraak besloten liggen. De afgeleide uitspraak is zelf ook waar, omdat hij door deductie uit een ware bewering is afgeleid. Deductie behoudt de waarheid van de premissen. Als de premissen waar zijn, is ook de afgeleide bewering waar. (Zie ook: boom van deducties).

deductief-nomologisch verklaringsmodel Het deductief-nomologisch verklaringsmodel van Hempel stelt dat een wetenschappelijk adequate verklaring bestaat uit een samenspel van wetmatigheden, initiële condities en de redenering die voorspelt wat er zal gebeuren dan wel verklaart wat er gebeurd is - gegeven de wetten en condities die in een bepaalde omstandigheid het geval zijn.

definiëren zie: definitie.
Zie ook: operationaliseren, expliciteren, formaliseren

definitie Zo goed mogelijke definities van centrale termen is een conditio sine qua non van goede wetenschap.
Een term is gedefinieerd wanneer we de noodzakelijke en voldoende voorwaarden hebben vastgesteld waaraan iets moet voldoen om een instantie van die term te zijn. Men legt ermee de intensie van een term vast (en de essentie). "Koffie is bruin" drukt een noodzakelijke voorwaarde uit, geen voldoende: alle koffie moet bruin zijn, maar niet alles wat bruin is is daarom ook meteen koffie.
De meeste termen laten zich moeilijk definiëren. De definities van veel voor de geesteswetenschappen cruciale termen, als 'macht' en 'rationaliteit', zijn wezenlijk betwistbaar. Dit noemen we het waardeprobleem. Ook voor de voor geesteswetenschappenstudies centrale term 'kunst' is geen sluitende definitie voor handen. Menig kunstfilosoof meent ook dat die er niet kan zijn omdat kunstenaars iedere definitie weer zullen doorbreken, en omdat kunst überhaupt een historisch fenomeen is.
In het algemeen, als je wilt uitzoeken of X een noodzakelijke en voldoende voorwaarde voor (bij voorbeeld) "kunstwerk" is:
• Toets voor noodzakelijke voorwaarden: zoek een kunstwerk waarvan niet geldt dat het X is/bevat. Als die er niet zijn, is X een noodzakelijke voorwaarde.
Toets voor voldoende voorwaarden: zoek een object dat X is/bevat maar geen kunstwerk is. Als je zo'n object vindt, is X blijkbaar geen voldoende voorwaarde.
Definities kun je op de volgende manieren onderverdelen:
Descriptieve definities omschrijven de reeds geaccepteerde betekenis van een term;
• Prescriptieve of stipulatieve definities doen juist een voorstel voor de betekenis van een term in de toekomst.
Ostensieve definities verkrijg je door de betekenis van een term aan te wijzen of te tonen;
Verbale definities door die betekenis in (andere) woorden uit te drukken.
Vroeger onderscheidde men nominale definities van reële. Een nominale definitie van 'meubilair' bij voorbeeld zou kunnen zijn: 'al wat men in een meubelzaak kan kopen'. Deze definitie vertelt ons weliswaar iets over ons gebruik van de term 'meubilair' (nomen betekent naam), maar zegt niet wat voor dingen meubels zijn. Daarvoor behoef je een reële definitie (die noodzakelijke en voldoende voorwaarden aangeeft voor iets wil het een meubel zijn).

degenererend onderzoeksprogramma Een onderzoeksprogramma is degenererend of gedegenereerd als het onvoeldoende resltaten oplevert. Het begrip wordt gebruikt in Lakatos' theorie over groei van kennis.
Zie ook progressief onderzoeksprogramma

demarcatiecriterium Een criterium waarmee wetenschap van niet-wetenschap kan worden onderscheiden. Het logisch positivisme hanteerde bij voorbeeld verificatie als demarcatiecriterium. Zij meenden dat een theorie of bewering die niet geverifieerd kan worden niet alleen onwetenschappelijk, maar zelfs betekenisloos is. (Zie: atomaire zinnen, falsificationisme, verificationisme).

determinisme De theorie dat iedere gebeurtenis (inclusief menselijke handelingen en keuzen) wetmatig veroorzaakt is door voorafgaande gebeurtenissen.

dik en dun Een gewaarwording is dik als ze gepaard gaat met de mogelijkheid van ingrijpen. Dikke waarneming is van dingen, mensen en gebeurtenissen in jouw aanwezigheid (vandaar de mogelijkheid tot ingrijpen). Dunne waarneming is van dingen, mensen en gebeurtenissen waarbij je niet aanwezig bent (vandaar dat je er niet in kunt ingrijpen).
Dik en dun kan ook met afstand vergeleken worden: hoe dichterbij hoe dikker: immers, alleen heel dichtbij kun je heel intiem reageren (seksualiteit is dik bij uitstek). Komt iemand van een kilometer afstand in jouw richting gelopen, dan word je waarneming van haar steeds dikker.
Bij deze vergelijking horen twee voorbehouden: 1. Dichtbij is niet synoniem met dik in iedere zin van het woord: in de kroeg kun je naast iemand aan de bar zitten en kun je hem helpen als hij van zijn stoel afglijdt, maar verder kun je hem negeren alsof hij afwezig was, je hoeft geen intiem contact met mensen te hebben ook al zijn ze dichtbij. 2. En nog dunner dan iemand van grote afstand zien, is haar op een foto zien. Zie je haar op een foto dan is dat niet gradueel dunner dan van op grote afstand. Het is dunner op een andere manier, de dunte is conceptueel anders. Ben je bijvoorbeeld getuige van een gevecht, dan ben je moreel gehouden om te proberen in te grijpen en de partijen uit elkaar te halen. Hoe je met die morele drijfveer omgaat, is natuurlijk een andere kwestie. Maar iemand die het gevecht alleen maar observeert zonder in te grijpen neemt het dun waar.
Een verdere consequentie van het onderscheid tussen dik en dun is dat er iets raars met iemands morele drijfveer aan de hand is die een foto van een vechtpartij bekijkt: In zo'n geval kan men immers niet ingrijpen en zou men de morele drijfveer om dat te willen doen dus eigenlijk ook niet moeten voelen. Een foto is dus een gemankeerde weergave van zo'n moreel problematische gebeurtenis als een vechtpartij.
Een ander voorbeeld kan duidelijk maken waarom naar een foto van een moreel problematische situatie kijken een problematische kant heeft. Zogenaamde snuff movies zijn films die gemaakt zijn door criminelen die mensen van straat plukken en verkrachten en martelen, en zelfs doden om er een film van te maken. Snuff movies worden duur verkocht. Stel u nu voor dat u naar zo'n snuff movie zit te kijken. Uw waarneming van de misdaden is feitelijk dun (u kunt immers niet ingrijpen) en toch bent u er op een of andere manier medeplichtig aan, want men maakt de film met u als kijker in het vooruitzicht.
Het onderscheid tussen dik en dun is erg belangrijk, maar het is dus ook ingewikkeld.
Een ander voorbeeld: angst is een dunne gemoedsstemming met een grote reikwijdte: je kunt angstig aangelegd zijn, of angst hebben voor de dood, of je naderende pensionering of ontslag. Daarentegen kun je, dik, bang zijn voor een naderende auto of een wild blaffende hond, en dat is geen stemming, maar een emotie, met een duidelijk object—de auto, de hond. Als je ergens bang voor bent gaat dat ook gepaard met handelingen aan jouw kant: opzij springen, wegrennen; en een fysiologische reactie: zweten, zenuwachtigheid.
Bernard Williams introduceerde het onderscheid in de context van het menselijk handelen: ``Als een concept van deze soort [een dik concept] van toepassing is, geeft dit iemand vaak een reden om te handelen, ook al hoeft die reden niet beslissend te zijn en kan ze overstemd worden door andere redenen [...]'', Williams, 1985, Ethics and the Limits of Philosophy, 140.
Vergelijk ook het verschil tussen echt en illusoir zoals dat in de discussie over secundaire en primaire kwaliteiten speelt. Het argument om het bestaan van primaire kwaliteiten te betogen is een argument dat gebruik maakt van de dikte van waarneming: van eigenschappen die met meerdere zintuigen worden waargenomen is daarmee bewezen dat ze bestaan. Dikke waarneming bewijst bestaan. Correlaat: seksualiteit bewijst het bestaan van degenen die erbij betrokken zijn. Elkaar aankijken is dik en bewijst het bestaan van de beide personen. Mensen kunnen elkaar aankijken (en dat is dikke waarneming), maar elkaar observeren (dunne waarneming) is ongepast.
Zie ook gegevens
Het onderscheid tussen dik en dun heeft ook een moreel karakter, dat blijkt als mensen dikke waarneming onterecht als dun behandelen:
• Een misdaad onaangedaan observeren; of de dood: alsof het afgebeelde gebeurtenissen zijn. Afgebeelde misdaden of de dood onaangedaan observeren, zoals de documentaire beelden van de holocaust in Resnais' film Nuit et Brouillard, of beelden van onthoofdingen door IS-fundamentalisten; of beelden van de dood van 29 voetbalsupporters, meest Italianen, bij de instorting van het Heizel stadion in Brussel op 29 mei 2985.
• Zonder toestemming een intieme scene observeren, voyeurisme.
• Zonder dat de kijker dit wil een intieme scene tonen, exhibitionisme.
• Inadequaat met dunne relaties omgaan door ze dikker te maken dan de ander wil, stalking.
Deze morele aspecten van dik/dun zijn ook beschreven als psychologische afwijkingen (de parafilia) wanneer ze met dwangmatigheid of verslaving gepaard gaan, zie de DSM-V.
De relatie tussen morele grenzen en psychologische normaliteit (of afwijking daarvan) is verder interessant omdat ze de therapeut in een dubbelrol plaatst. Niet alleen is zij uit op psychologische gezondheid (de psychologische afwijkingen zijn doorgaans zeer verstorend voor het leven van de cliënt en hun omgeving), maar ook op morele correctie. Volgens sommige ethische theorieën moeten die twee gescheiden worden; niet volgens de deugd-ethiek van Aristoteles.

dogmatisch falsificationisme De dogmatische variant van het falsificationisme stelt dat het mogelijk is om een theorie zo te formuleren dat een volstrekt zekere toets kan worden bedacht die de theorie met volstrekte zekerheid weerlegt. Men houdt vast aan het idee dat er volstrekte zekerheid kan bestaan omtrent iets wat in de werkelijkheid wordt waargenomen. Ofwel: dogmatisch falsificationisme erkent de feilbaarheid van theorieën, maar niet die van het waarnemingsvermogen. (Zie demarcatiecriterium).

drogredenen zijn ondeugdelijke redeneringen (die als correct en overtuigend gepresenteerd worden). Over het algemeen worden drogredenen opgesomd, maar is er niet echt een theorie die ze classificeert. Classificaties die zijn voorgesteld zijn die van Aristoteles, die onderscheidde tussen talige en niet-talige drogredenen, en recentelijk de pragmadialectische, die een discussie als een gesprek analyseert en bij alle fasen drogredenen identificeert. (Zie online deze verhelderende opsomming van T. Gracyk.)

dun Zie dik en dun)

E

eclecticisme een benadering van filosofie die de opvattingen van verschillende filosofische scholen probeert te combineren of zelfs te synthetiseren.

empirische cyclus In wetenschap bestaat de relatie tussen feiten en theorieën als een empirische cyclus, ongeveer zo:

  1. er is een vermoeden;
  2. uit dat vermoeden worden door deductie beweringen afgeleid over de waarneembare werkelijkheid (voorspellingen);
  3. door observeren of experiment worden deze beweringen getoetst;
  4. kloppen de beweringen niet met de werkelijkheid, dan wordt er met inductie een nieuw vermoeden geformuleerd; terug naar 1;
  5. kloppen de beweringen wel met de werkelijkheid, dan probeert men de bevestigde theorie een groter bereik te bezorgen--terug naar 1, enz.

Zie ook: hypothetisch-deductief werkwijze

empirische inhoud De empirische inhoud van een bewering P bestaat uit alle toetsbare beweringen die uit P afgeleid kunnen worden. Beweringen die uit P afgeleid kunnen worden maar die niet toetsbaar zijn, kunnen als bron voor deducties tot nieuwe toetsbare beweringen leiden die dan wel tot de empirische inhoud van P behoren. (Zie ook: atomaire zinnen; boom van deducties).

empirische wetenschappen empirische wetenschappen doen beweringen die betrekking hebben op de waarneembare werkelijkheid of beweringen waar dergelijke beweringen uit afgeleid kunnen worden. Niet-empirische wetenschappen als logica en wiskunde vertrekken vanuit axioma's die zij voor waar houden. De geschiedenis is volgens sommigen een geval apart. De geschiedenis bestudeert een werkelijkheid die niet meer waarneembaar is. Volgens anderen is de geschiedenis een empirische wetenschap, die uit het verleden overgeleverd empirisch materiaal gebruikt, nl de bronnen.

empirisch materiaal aanduiding voor dat deel van de waargenomen werkelijkheid dat - meestal speciaal voor dit onderzoek verzameld - gebruikt wordt ter toetsing van hypothesen.

empirisme. 1. Historisch: stroming in de filosofie, waartoe filosofen als George Berkeley, John Locke (1632-1704), the earl of Shaftesbury (1671-1713), David Hume (1711-1776) en Edmund Burke (1729-1797) behoren. Voortdurend in discussie met het rationalisme.
2. Filosofisch: Opvatting dat kennis van de werkelijkheid afhangt van de waarneming. Men gaat uit van het door Locke geïntroduceerde onderscheid tussen indrukken en ideeën. Indrukken ontstaan wanneer we via de zintuigen met de dingen geconfronteerd worden; eenmaal in de geest "verworden" indrukken tot ideeën, die, omdat ze niet langer door de objecten gecorrigeerd worden, door de verbeelding vrijelijk gecombineerd kunnen worden. Redeneringen maken gebruik van ideeën en zijn daardoor minder betrouwbaar dan de waarneming.
Concept-empirisme stelt dat alle ideeën of concepten afgeleid zijn van ervaring: er bestaan geen aangeboren ideeën. Kennis-empirisme stelt dat alle gefundeerde aanspraken op kennis gerechtvaardigd moeten worden door een appel aan ervaring. (Zie ook: het onderscheid tussen analytisch en synthetisch).

epistemologie Epistemologie is de tak van filosofie die zich bezighoudt met de theorie van kennis. Traditioneel zijn de centrale onderwerpen: de aard en afleiding van kennis, de reikwijdte van kennis en de betrouwbaarheid van claims op kennis.In de Theaetetus stelde Plato voor dat kennis gedefinieerd moet worden als ``een ware, gerechtvaardigde overtuiging''. Je weet iets als je ervan overtuigd bent, maar je moet ook goede redenen hebben voor je overtuiging, en ten laatste moet het ook waar zijn. Edmund L. Gettier stelde deze driedelige definitie van kennis in 1963 ter discussie met een tegenvoorbeeld: Ik kijk naar de Wimbledon Finale tussen John McEnroe en Jimmy Connors en zie dat McEnroe wint. Ik weet nu dat McEnroe de Wimbledon finale heeft gewonnen, het is ook waar en ik ben gerechtvaardigd, want ik zag het op televisie. Wat ik niet weet is dat de finale uitgesteld is vanwege de regen en men de finale van vorig jaar heeft vertoond, met dezelfde spelers en dezelfde uitslag. McEnroe heeft twee opeenvolgende jaren gewonnen. Dan kan ik toch niet zeggen dat ik weet dat McEnroe gewonnen heeft, maar wat gaat er mis? Ik weet het bij toeval. Maar hoe kun je toeval uit de definitie houden? Enz. Vele filosofen hebben zich na Gettiers artikel stukgebeten op de definitie van kennis.

essayistische kennis essayistische kennis treffen we aan in teksten waarin weliswaar geargumenteerd wordt voor de gehuldigde denkbeelden, maar zonder dat die argumenten op wetenschappelijke wijze verworven zijn of verantwoord worden.

essentialisme De opvatting dat dingen een essentie hebben en dat we van hun concepten de eenduidige definitie kunnen vinden.
Dit lijkt vanzelfsprekend. Immers, als je dingen bij dezelfde naam noemt--"tafel"--dan zullen ze ook wel iets gemeen hebben en dat is hun essentie. Toch bestaat er veel kritiek op deze opvatting--niet in de laatste plaats omdat onze termen (en de dingen die eronder vallen) historische entiteiten zijn die een bepaalde maatschappelijke, mogelijk zelfs politieke achtergrond veronderstellen.
Het laatste bolwerk van onderhavige opvatting is het idee dat zogenaamde natuurlijke soorten als water, leeuw, geel, nog wel een essentie hebben, maar ook die verzwakte these staat onder druk:
De evolutieleer heeft laten zien dat er tussen iedere twee biologische soorten levende wezens overgangsvormen bestaan en dat die soorten dus niet scherp afgebakend kunnen worden.
Eleanor Rosch heeft verder aangetoond dat we termen vermogen te hanteren niet omdat ze scherpe definities hebben maar omdat wij er een soort prototype bij in gedachten hebben.

esthetica is de filosofische discipline die zich bezighoudt met esthetische waarden als schoonheid, lelijkheid, en verhevenheid en met de aard en betekenis van de kunsten.

esthetisch relativisme Zie: relativisme.

ethiek is de filosofische studie van de morele normativiteit van het menselijk handelen. Centrale vraag: wat is een goede handeling en waarom?

ethisch relativisme Ethisch relativisme is het idee dat stelsels van morele normen en waarden niet universeel geldig zijn, maar dat ze zijn ingebed in de cultuur of periode waarin ze gehanteerd worden.
De historicus die een vroegere tijd probeert te doorgronden kan ervoor kiezen hierbij niet zijn eigen morele maatstaven mee te laten tellen--hoe kun je een slaven-handelaar begrijpen wanneer je voortdurend het feit ontkent dat men er toen niet zoveel bezwaar tegen had als wij nu? In plaats daarvan kan de historicus besluiten de toenmalige waarden te laten gelden. Hoewel dit het begrip van die samenleving kan vergroten, ontstaat de indruk dat de historicus meent dat waarden strikt historisch zijn, of volledig ingebed in een culturele context. Die positie noemt men ethisch relativisme.

etymologie onderdeel van de taalkunde, onderzoekt de oorsprong en geschiedenis van woorden.

experimentele wetenschappen Experimentele wetenschappen zijn empirische wetenschappen die hun observaties mede aan experimenten ontlenen.

experimenteren
is het in gecontroleerde omstandigheden bewerken van effecten die zich in de gecompliceerde werkelijkheid buiten het 'laboratorium' moeilijk laten observeren. Met name causale processen lenen zich goed voor dergelijke controle. Processen waarin mensen meespelen lenen zich er vaak slecht toe omdat de mensen die er deel van uitmaken zich altijd weer op onvoorziene wijzen aan de gecontroleerde omstandigheden kunnen onttrekken en het bij sommige gebeurtenissen ethisch onverantwoord is om de omstandigheden onder dergelijke controle te brengen.
• Enquêtes in de sociale en geesteswetenschappen lijken nog het meest op de gecontroleerde experimenten uit de natuurwetenschappelijke laboratoria.
• Een groot voordeel van experimenten is dat ze herhaalbaar zijn. Andere onderzoekers kunnen een experiment overdoen om te controleren of een ander het wel goed heeft uitgevoerd.

expliciteren Een van de manieren waarop wetenschappers het talige karakter van wetenschapelijke kennis verdisconteren is de methode je veronderstellingen voorafgaand aan je betoog expliciet te formuleren, ook al gaat dat ten koste van de leesbaarheid van de tekst.
Expliciteren is een van de vier conventionele manieren waarop de wetenschappen de nadelen van het talige karakter van onze kennis proberen te beteugelen. Zie ook: definitie.

expressie expressie volgens Leibniz: "een ding drukt een ander uit (in mijn taal) wanneer er een constante en geordende relatie bestaat tussen wat over de ene beweerd kan worden en wat beweerd kan worden over de andere." Het idee lijkt te zijn dat, als A een expressie is van B, men dan in principe de eigenschappen van B af kan lezen van de eigenschappen van A alleen. Zie ook monade.

extensie in logica, de klasse van entiteiten waar een term, zoals 'mens', op van toepassing is. (Ook wel de referentie (Bedeutung), in tegenstelling tot de betekenis (Sinn).)

extensieprobleem Het extensieprobleem is dat van sommige woorden niet duidelijk is welke entiteiten eraan beantwoorden. 'Taal' is zelf een goed voorbeeld, maar het probleem geldt ook historische termen als 'renaissance', of 'de 16e eeuw'.
• De term 'extensie' staat in de semantiek tegenover 'intensie' (met een 's'). Alternatieven voor dit oppositiepaar zijn 'denotatie'-'connotatie' en 'Bedeutung'-'Sinn' (Frege).
• De eerste term van deze oppositieparen betekent: de dingen in de werkelijkheid die onder de term vallen; de tweede term slaat op de omschrijving die we in een definitie van de term geven, of de representatie ervan in onze geest. De standaardtheorie in de semantiek (die teruggaat op Frege) is dat we de extensie van termen vaststellen op grond van hun intensie. (Je bent in staat alle tafels in de wereld aan te wijzen omdat je een idee hebt van de omschrijving of definitie van de term 'tafel').
• Terwijl we de intensie van een term als 'tafel' in de Van Dale (of in ons hoofd) vinden, vinden we zijn extensie in de wereld om ons heen: de tafel waar mijn computer op staat, behoort ertoe.

externalisme Zie: internalisme.

extrinsieke eigenschap een relationele eigenschap van een individu (bij voorbeeld, een vader zijn); staat tegenover een intrinsieke eigenschap.

F

fallibilisme De opvatting dat wetenschap feilbaar is, heet fallibilisme. Karl Popper, die het fallibilisme het duidelijkst heeft verwoord en onderbouwd, wantrouwt uit fallibilistische overwegingen iedere wetenschappelijke theorie die zo geformuleerd is dat het lijkt alsof ze de laatste waarheid over een onderwerp formuleert. Hij eist juist van theorieën dat ze kwetsbaar geformuleerd zijn, dat wil zeggen, op zo'n manier dat anderen als het ware uitgenodigd worden de theorie te ondergraven, te falsifiëren. (Zie falsificationisme)

falsificationisme De opvatting dat de waarheid van wetenschappelijke kennis in strikte zin niet kan worden bewezen. Het enige wat logisch mogelijk is is dat de onwaarheid van vermeende kennis wordt bewezen. Het inductieprobleem ligt aan deze tegenstelling tussen falsificationisme en verificationisme ten grondslag.
• Zich tegen een adequate weerlegging afschermen met een ad hoc argument is een argumentatieve drogreden: bij voorbeeld: de "No true Scotsman" drogreden. Zie: dogmatisch falsificationisme, methodologisch falsificationisme.

feit Iets werkelijks is een feit als het een bewering waarmaakt.
Dit lijkt een weinig zeggende definitie, maar "kijk maar eens naar links en vertel eens: hoeveel feiten je daar ziet." Die vraag kun je pas beantwoorden nadat je beweringen hebt opgesteld die worden waargemaakt door hetgeen je aan je linkerkant waarneemt.
• Feit-waarden onderscheid. Dit onderscheid werd voor het eerst door David Hume gemaakt en ingebracht tegen de rationalistische morele theorie. Volgens Hume kunnen we geen morele beweringen afleiden uit feitelijke beweringen: dat iets het geval is, betekent nog niet dat dat ook goed is.

(Zie afbeelding versus beschrijving).

fenomenalisme beschouwt objecten als logische constructies van actuele en mogelijke zintuiglijke ervaringen. Een fysiek is niets dan een permanente mogelijkheid van waarnemingen.
Zie ook: verificationisme, positivisme

fenomenologie in strikte zin is een school in de twintigste eeuwse filosofie, gefundeerd in het denken van Edmund Husserl. Bekende leden van deze school zijn Roman Ingarden, Jean-Paul Sartre (hoewel die vooral met het existentialisme geïdentificeerd wordt), Merleau-Ponty, Martin Heidegger en Mikel Dufrenne.
Husserl verzette zich tegen het fenomenalisme van het logisch-positivisme, dat objecten opvat als een constructie uit zintuiglijke gegevens (of de objecten echt bestaan los van hun waarnemers is volgens het positivisme niet uit te maken, het is een vorm van anti-realisme)---alsof die eenduidig kenbaar zijn. Bewustzijnstoestanden moeten nog wetenschappelijk onderzocht met een geëigende methode: Niet natuurwetenschappelijk (maar zie hedendaagse cognitieve neuro-wetenschap), maar fenomenologisch: hoe het is om geest te ervaren. Leerstellig: het eerste feit over onze bewustzijnstoestanden is dat ze intentioneel zijn: ze betreffen iets. De concrete fenomenen (hoe dingen verschijnen) zijn gestreng te onderzoeken. Daartoe moeten we ze eerst onbevooroordeeld schouwen, wat erg moeilijk is want ze zijn er al zo aan gewend hoe de dingen op ons overkomen. Wat we dan vinden moeten we analyseren en beschrijven. In dat laatste schuilt een gevaar, want als we te snel beginnen met schrijven leggen we de dingen misschien op de verkeerde manier al vast. Dan moeten we door Wesensschau de algemene essenties en relaties van de concrete fenomenen onderzoeken. Dat kan onder andere door met de verbeelding variaties te bedenken en te bezien of de verschijnselen dan "onherkenbaar" veranderen (niet meer bij de onderzochte soort horen). Om in volledige vrijheid te kunnen variëren moeten we tijdelijk het geloof in hun existentie opschorten (Fenomenologische reductie). Tegen deze fenomenologisch reductie verzette Roman Ingarden zich vooral bij ethische vraagstukken, waar het van het grootste belang is het over reëel mogelijke gebeurtenissen na te denken. Bovendien merkt hij op dat "bestaan" alleen van objecten afgeleid kan worden, niet van ideeën in het bewustzijn. Bestaan is meer dan essentie. Ingarden verdedigt een realistische fenomenologie; Husserl een idealistische. Ten tweede kan de term, in meer algemene zin, begrepen worden als de ervaringswijze van mentale toestanden betreffende: de fenomenologie van een waarneming is dan de manier waarop een waarneming zich aan de waarnemer voordoet; de fenomenologie van een gevoel zal heel anders zijn.

filosofie Filosofie is het stellen van open vragen naar onze conceptuele kaders. Vandaar het centrale belang van het zoeken naar zo goed mogelijke definities. Gesloten, ofwel empirische, vragen hebben een beslisbare uitkomst, die volgens een methode bereiekt worden waar men het over eens is. Bijvoorbeeld, Hoeveel pennen liggen er op tafel? Kan met een aantal beantwoord worden en iedereen weet hoe aan dat antwoord gekomen moet worden: door te kijken en te tellen. De vraag Wat is kunst? is evenwel van een geheel andere aard. Wie het antwoord op die vraag probeert te geven zal zich bezig moeten houden met andere termen die ermee verbonden zijn, zoals kunstenaar, kunstkritiek, museum, kunstbeschouwer, enz. (Zie kunst). Verschillende filosofen zullen deze karakterisering echter verschillend uitleggen.

formaliseren formaliseren is het in abstracte variabelen herformuleren van stellingen, bij voorbeeld in wiskundige formules. Het grote voordeel is een grotere transparantie van de redeneringen, en het vermijden van het extensieprobleem of het vertaalprobleem. Formaliseren is een van de vier conventionele manieren waarop de wetenschappen de nadelen van het talige karakter van onze kennis proberen te beteugelen. De andere zijn: definities opstellen, operationaliseren en expliciteren.

Fundamentisme ("foundationalism") Fundamentisme in de wetenschapsfilosofie staat tegenover coherentisme. Het is de theorie dat beweringen gerechtvaardigd (dan wel waar) zijn als ze overeenkomen met de werkelijkheid. Alle kennis berust op een fundering van beweringen die corresponderen met de werkelijkheid. Beweringen die niet zelf direct corresponderen met de werkelijkheid zijn via correcte redeneringen afgeleid van fundamentele beweringen.
Het fundamentisme gaat uit van een asymmetrie in de rechtvaardiging van beweringen: complexe beweringen ontlenen hun rechtvaardiging aan andere beweringen; basisbeweringen ontlenen hun rechtvaardiging niet aan andere beweringen, maar aan iets anders (bij voorbeeld, aan correspondentie met de werkelijkheid, of ze zijn inherent gerechtvaardigd door hun intuïtieve evidentie, zoals Descartes meende). De asymmetrie bestaat erin dat de rechtvaardiging van een bewering af mag hangen van zijn relatie met andere beweringen, maar dat zijn waarheid uiteindelijk op een heel andere manier moet worden vastgesteld, nl. via correspondentie of evidentie.
Anders gezegd: Om gerechtvaardigd te zijn een opvatting te huldigen hoeft men slechts goede redenen te hebben. Ook als je denkt iets gezien te hebben terwijl je je vergist is dat een afdoende rechtvaardiging voor je opvatting dat het heeft plaatsgevonden.
Een opvatting is echter pas waar als ze correspondeert met de werkelijkheid.
Dit is de asymmetrie van het fundamentisme: fundamentisme is internalistisch over rechtvaardiging, maar externalistisch over waarheid.
(Zie: atomaire zinnen, positivisme, waarheid, rechtvaardigen).

G

Gastronomische kunst Gastronomie is de veredelde vaardigheid van het eten koken waar restaurants Michelin-sterren mee vergaren. Omdat hier overduidelijk kennis en kunde voor vereist zijn en kenners van de resulterende maaltijden over het eten esthetische oordelen kunnen vellen---er bestaat zelfs een klasse van critici die zich hieraan toewijdt---zou men op het idee kunnen komen dat er zoiets als een Gastronomische kunst bestaat. Er zijn veel overeenkomsten met bij voorbeeld beeldende kunst. In plaats van musea zijn er restaurants; in plaats van kunstenaars koks; in plaats van conservatoren restaurateurs; in plaats van tentoonstellingen worden er maaltijden vanaf een menu geserveerd; die duidelijk met een beperkt aantal van de zintuigen geconsumeerd en esthetisch beoordeeld dienen te worden.
Wat pleit er dan tegen? 1. het gastronomische "kunstwerk" wordt eenmalig "waargenomen" en die waarneming vernietigt meteen ook het werk---anderen kunnen het dan niet meer ervaren, en degene die de maaltijd verorberde kan dat niet een tweede keer herhalen: de ervaring is niet herhaalbaar. (Kant zou zeggen: er is hier belang in het spel; het esthetische oordeel is niet voorwaardelijk universeel geldig; we claimen niet dat anderen de maaltijd ook lekker moeten vinden; het oordeel gaat niet over of het "werk" mooi is, maar of het lekker is.) 2. Is het mogelijk om het "werk" te beschouwen in het licht van de erin gerealiseerde intenties van een kunstenaar die kunsthistorische overwegingen had bij het maken ervan?

geesteswetenschappen
Groep van wetenschappen die gericht zijn 1. op de fysieke producten en effecten van 's mensen intentioneel handelen (kunstwerken, teksten, de geschiedenis), dit zijn de alfa-wetenschappen; en 2. de gamma-wetenschappen, die gericht zijn op de niet-fysieke processen van 's mensen intentioneel handelen in hun actualiteit (psychologische en sociale verbanden). De geschiedenis bestudeert die laatste niet-fysieke effecten voor zover ze niet-actueel zijn. Typisch geesteswetenschappelijke onderwerpen hebben een intentionele structuur, in plaats van een causaal wetmatige. Men probeert de onderwerpen te begrijpen in plaats van te verklaren.
1. De geschiedenis van deze discussie begint aan het eind van de negentiende eeuw wanneer een aantal Duitse filosofen-historici, waaronder Dilthey en Droysen, hermeneutici, zich tegen de idee keren dat de wetenschappen één zijn en dat er maar één wetenschappelijke methode bestaat. Zij claimen voor de Geisteswissenschaften een eigen methode, omdat het object van die wetenschappen anders is dan van de natuurwetenschappen.
Is dit zo? Rond 1900 vinden we verschillende pogingen om de eigenheid van de geesteswetenschappen nader te bepalen.
2. Windelband probeerde de beide kennisgebieden te onderscheiden met behulp van het begrippenpaar nomothetisch vs. ideografisch.
Belangstelling voor het unieke en het door menselijke betrokkenheid bepaalde deel van de werkelijkheid bepalen inderdaad een deel van het karakter van de kunstwetenschappen en de geschiedbeoefening. Dit gaat echter niet algemeen op. Ook zjn de alfawetenschappen niet exclusief de wetenschappen omtrent de mens.
3. Er is betoogd dat de objecten van de geesteswetenschappen, in tegenstelling tot die van de natuurwetenschappen, waarde-geladen zijn. (Rickert, Nussbaum) Belangrijk is het inzicht dat het waarde-gelaten karakter van het object van onderzoek niet uit de lucht komt vallen. Het hangt samen met een visie op cultuur.
4. Door de socioloog Goudsblom is de opvatting verdedigd dat de alfawetenschappen zich hierin onderscheiden dat zij die dingen van de humane werkelijkheid als hun objecten beschouwen die vanuit een bepaalde visie op het menselijk bestaan en de cultuur van een bijzondere waarde zijn.
Zo gezien ligt aan de alfavakken een zeker elitair cultuurbegrip ten grondslag. Volgens deze zienswijze vertonen de geesteswetenschappen nog steeds de speciale waarde-geladen visie op het menselijk bestaan en de cultuur als het Renaissance-humanisme.
5. Een door de Nederlandse overheid ingestelde commissie die zich over de toekomst van de alfavakken aan de universiteiten moest uitspreken oordeelde: De geesteswetenschappen behoren een afscherming te vormen tegen de waan van de dag. Meer dan veel beroepen, en zelfs meer dan veel andete wetenschappen, bevatten de geesteswetenschappen een element van roeping. Geld, status en invloed, daar moet men boven staan; die behoeft men van deze vakken niet te verwachten.
De bedoelde visie hecht een bijzondere waarde aan het individuele, aan creatieve vermogens, aan geschiedenis en 'historisch besef', aan taal als expressiemiddel van de geest, aan de 'hogere' cultuuruitingen zoals de kunsten. Onderwerpen die niet onmiddelijk in dit cultuurbegrip passen, zoals strips, popmuziek, massacultuur, vrouwengeschiedenis, geschiedenis van de techniek hebben om die reden een marginale plaats in onderwijs en onderzoek.
(Zie: intentionaliteit, causaliteit, context of discovery).

gegevens zijn zintuiglijk waarneembare zaken die een theorie bevestigen of falsifiëren. Of de gegevens van onze waarneming zuiver en betrouwbaar zijn (zoals het positivisme meent), dan wel theorie-geladen (zoals algemeen wordt aangenomen) heeft gevolgen voor wat er als de empirische inhoud van een theorie te boek zal staan. Daarnaast hangt de vraag welke de gegevens zijn af van het vakgebied in kwestie. Waar voor muziekwetenschappers de gegevens vaak vooral de partituren zijn, zijn het voor theaterwetenschappers vaak juist de uitvoeringen. Literatuurwetenschappers houden zich met teksten bezig, maar niet met alle, maar alleen met die die als literair te boek staan.
Omdat geen enkele wetenschap alle relevante feiten kan onderzoeken, onderscheiden we primaire van secundaire gegevens, bij voorbeeld in de taalkunde:
1. Onze intuïtie dat 'hersenentjes' ongrammaticaal is, wordt in het onderzoek naar grammaticaliteit beschouwd als een primair gegeven.
2. Sociolinguisten, communicatiekundigen, lexicografen, e.d. beschouwen taalgebruiksgevallen als primair. Ze zoeken die bij voorbeeld door met een computer in jaargangen van dagbladen te kijken.
3. Andere primaire gegevens ontlokt de taalkundige door te experimenteren, d.w.z. in laboratorium-omstandigheden proefpersonen om directe reacties te vragen op bepaalde klanken.
4. Andere soorten gegevens zijn secundair, bij voorbeeld: gegevens uit naslagwerken, zoals woordenboeken; oordelen over de gepastheid van het taalgebruik van anderen, vaak normatief van aard.
Twee problemen maken het moeilijk om vast te stellen wat precies de gegevens zijn:
1. Bij kunstwetenschappen speelt vaak de artistieke kwaliteit van de werken een rol. (Zie canon). Zelfs als men probeert zich niet door kwaliteitsnormen te laten leiden en 'alles' bestudeerd zullen de genoemde normen bij de beantwoording van de vraag wat dat 'alles' dan zoal inhoudt, toch weer hun intrede doen.
2. Ten tweede is vaak niet duidelijk wat precies 'het kunstwerk' is. Is het een natuurwetenschappelijk te onderzoeken object, of veeleer een in een cultureel domein ingebed intentioneel object?

(Zie verder: bronnen, atomaire zinnen, idiosyncratisch en gegevens)

geschiedenis van de wetenschappen De wetenschapsgeschiedenis bestudeert niet de groei van waarheid der wetenschappen--dat is het onderwerp van de wetenschapsfilosofie--maar hun achtergrond, ontstaan en ontwikkeling in de geschiedenis. Wat nu volgt is een schets van het begin der wetenschappen.

geschiedschrijving geschiedschrijving wordt soms onderscheiden van geschiedvorsing. Geschiedschrijving richt zich op het schrijven van samenhangende verhalen over historische gebeurtenissen. Hierbij zullen niet alle gegevens aan de orde kunnen komen, ten eerste omdat er teveel van zijn, ten tweede omdat ze zich niet laten formaliseren, ten derde vanwege de onderbepaaldheid van iedere theorie door de gegevens (Pierre Duhem, Willard van Orman Quine). Iedere theorie selecteert zijn gegevens, maar dit feit lijkt bij de geschiedschrijving soms een extremere rol te spelen, omdat de eigenlijke onderwerpen van de geschiedschrijver niet zintuiglijk toegankelijk zijn, en hij of zij moet proberen te reconstrueren uit de bronnen die wel beschikbaar zijn, hoe de gebeurtenissen uit het verleden zich hebben voorgedaan. De geschiedschrijving wordt wel vergeleken met de literatuur, maar die vergelijking heeft maar zo zijn beperkingen, aangezien de historicus zich altijd iets gelegen zal willen liggen aan normen van waar- en werkelijkheid (is het plausibel dat het zus of zo gebeurd is), terwijl de literator andere doelen nastreeft en hem nooit verweten kan worden dat zijn personages fictioneel zijn.
Uiteraard is het niet zo gemakkelijk de waarheid van de beweringen van historici te bewijzen (of falsifiëren). Een correspondentietheorie van historische waarheid lijkt alleen te verdedigen, als men de bronnen als de te verklaren werkelijkheid ziet. Epistemologisch gezien moeten we wel coherentist zijn met betrekking tot de geschiedschrijving.

geschiedvorsing Geschiedvorsing wordt onderscheiden van geschiedschrijving. De term geschiedvorsing wordt gereserveerd voor het verzamelen en classificeren van historische gegevens, zonder de poging deze in een narratief geheel onder te brengen.
Cliometrie is een kwantificerende benadering van statistische historische gegevens. (Zie kwantificatie.)

gezaghebbende publicatie De notie 'gezaghebbende publicatie' is in het leven geroepen om een idee van vooruitgang in de geesteswetenschappen te kunnen geven. Immers, het is niet goed mogelijk om vooruitgang in deze wetenschappen kwantitatief te specificeren, in de zin van 'verklaart meer en beter dan zijn voorganger'. Ieder vakgebied kent evenwel voor veel van zijn onderwerpen zgn. klassieke teksten die een goed zicht geven op de over dat onderwerp verzamelde kennis. Dit zijn teksten die je 'gelezen moet hebben' vooraleer je kunt proberen iets aan het vakgebied bij te dragen.
Aan de leeftijd van de gezaghebbende publicaties van een vakgebied kun je aflezen of er veel en snel progressie gemaakt wordt in het vakgebied dan wel of het eerder tot stilstand is gekomen.

H

Haack, Susan Susan Haack publiceerde in 1995 Evidence and Inquiry, Oxford: Blackwell. Voortbouwend op de wetenschapsfilosofische theorieën van Popper en Lakatos, introduceert zij als centrale metafoor voor het wetenschappelijk bedrijf het kruiswoordpuzzel. In een kruiswoordraadsel zijn antwoorden op opgaven (mede) afhankelijk van eerdere antwoorden op andere opgaven. Afhankelijk van de letters die je al hebt kun je een oplossing voor een opgave vinden. In de wetenschapspraktijk is het ook niet altijd duidelijk hoe een onderzoeker aan zijn of haar thesen komt, behalve dan dat hij of zij deze opstelt in reactie op de stellingen van anderen. Hierbij kan zowel de context of discovery (in welke onderzoeksgroep draait hij mee en hoe gaat het er daar aan toe--wetenschapssociologie) als de context of justification (de theorie-immanente motieven voor een ontwikkeling--wetenschapsfilosofie) een rol spelen.
In de wetenschappelijke praktijk zoeken we niet alleen steun voor een theorie in de feiten maar ook in de samenhang met andere theorieën.

Haacks rechtvaardigingstheorie zie: Susan Haack

hamartia letterlijk: ommekeer. Eén van de centrale begrippen uit Aristoteles Poetica (ong. 335 v.Chr.). Hamartia komt van het Griekse hamartanein wat dolen, doel missen betekent. Hamartia is een tragisch karakterdefect, of beoordelingsfout. De term wordt gebruikt om het moment aan te duiden waarop de hoofdpersoon van de tragedie tot het inzicht komt dat hij op het verkeerde spoor zit met de keuzes die hij voordien maakte hoewel hij die maakte juist om rampspoed af te wenden. Een illustratief voorbeeld is de tragedie van Oidipoes, die om het orakel van Delphi dat voorspelde dat hij zijn vader zou vermoorden en met zijn moeder zou slapen, te loochenstraffen bij zijn ouders wegtrekt (hoewel die zonder dat hij dat weet, zijn stiefouders zijn). Hij ontmoet op zijn zwerftocht de koning van Thebe, die zijn echte vader is, en vermoordt hem, en trouwt bij aankomst in Thebe met de koningin, zijn eigenlijke moeder. Op het moment dat hij beseft wat hij heeft gedaan (hamartia) steekt hij zich de ogen uit. Het medelijden van de kijker met Oidipoes zuivert diens emoties (katharsis).

hermeneutische cirkel De hermeneutisch cirkel is de naam voor het idee dat interpretatie verloopt in een cirkelbeweging van detail naar grotere eenheid, en van grotere eenheid naar detail etc.
Om zich bij voorbeeld in een kunstwerk te verliezen, het te ondergaan of te begrijpen, moet men met het spel van haar betekeniseffecten meespelen volgens een "hermeneutische cirkel". Wanneer we met een kunstwerk worden geconfronteerd zorgt onze "alledaagse kennis" ervoor dat we meteen bij het begin van de ervaring al anticiperen op de betekenis van het gehele werk. Die betekenisverwachting hoeft echter niet door alle details van het werk bevestigd te worden en dan confronteert het werk ons met onze vooroordelen. Dat waarneming en interpretatie door deze hermeneutische circulariteit beheerst worden is een belangrijk argument voor coherentisme. Immers, als de detailwaarnemingen afhangen van grotere theoretische stellingen wordt coherentie een belangrijker criterium voor legitimatie of waarheid dan correspondentie.

historicisme Historicisme is de opvatting dat historische gebeurtenissen en instituties gekenmerkt worden door hun historische context; ze hebben geen universeel geldende betekenis.

humaniora Zie geesteswetenschappen; geschiedenis van de wetenschappen.

humanisme Humanisme is de stroming in de cultuur die door de humanisten in de laat-veertiende eeuw werd geïntroduceerd en die herleving van idealen omtrent de menselijke waardigheid en opvoeding tot onderwerp had, die ontleend waren aan de klassieke Griekse en Romeinse auteurs. De humanisten beheerden dankzij hun talenkennis de erfenis van de Griekse en Romeinse oudheid. Zij blonken uit in filologie en geschiedenis. Hun studia humanitatis is een heuse voorloper van onze geesteswetenschappen studies.
Belangrijke Nederlandse humanisten waren Erasmus (1469?-1536), Justus Lipsius (1547-1606), Gerard Vossius (1577-1649) en Caspar Barlaeus (1584-1648).
De humanisten streefden naar de opwaardering van de landstaal, vanuit het idee dat iedere taal net zo uitdrukkingsvol kan zijn als het Latijn, als die taal maar wordt gestandaardiseerd.
De opkomst van de natuurwetenschappen werd door het humanistische tekstbeheer stellig ondersteund, maar ze luidde tevens het einde van het humanisme in omdat de humanistische kennis erdoor naar de achtergrond werd geschoven.

hypothese Een hypothese is een stelling die door wetenschappers wordt opgesteld op grond van een aantal waarnemingen of reeds voor waar gehouden kennis. Ze heeft de vorm van een algemeen geldende bewering en heeft tot functie de basis te vormen voor de afleiding (deductie) van weer andere ware beweringen.

hypothetisch-deductief verklaringsmodel zie: empirische cyclus

hypothetisch-deductieve werkwijze Met 'hypothetisch-deductieve werkwijze' wordt weinig meer bedoeld dan dat wetenschappers met hypothesen werken en daar beweringen uit proberen af te leiden (deductie).

I

indirecte gegevens Zie gegevens; bronnen.

inductie is de (redeneer) methode om van een aantal singuliere gevallen tot een algemene regel te concluderen, d.w.z. tot een bewering die op alle gevallen slaat. Als methode om tot "ware" conclusies te geraken, is "inductie" verdacht. De 18e eeuwse Britse empirist David Hume (1711-1776) illustreerde het inductieprobleem als volgt: we nemen aan dat een hap uit een boterham bewijst dat de rest van de boterham ook eetbaar is, bij voorbeeld omdat we geloven dat dit soort redenering in het verleden ook waar is gebleken (bij andere boterhammen werkte het ook). Maar waaruit leiden we af dat de betrouwbaarheid van inductieve redenering in het verleden een garantie is voor hun betrouwbaarheid in het heden (of de toekomst)? Juist: uit inductie. Kortom:
Iedere inductie veronderstelt niet alleen een regelmaat in de aard der dingen (zonder daar sluitend bewijs voor te hebben), maar ook de betrouwbaarheid van haar regel, de inductie (zonder daar bewijzen voor te hebben). Dat is op zijn minst circulair.
(Dit vertrouwen kan volgens Hume alleen maar psychologisch verklaard worden: we zijn het nu eenmaal zo gewend en hebben er angst voor om te moeten beseffen dat dit vertrouwen op drijfzand berust).
Karl Popper is beduidend minder meegaand waar het inductie betreft. Volgens hem hebben we er in de wetenschap niets aan. Immers, om een inductie te 'bewijzen', lijkt het de aangewezen weg om nog meer gevallen te verzamelen van de algemene regel: nog meer kauwen gaan bekijken om te mogen concluderen dat 'alle kauwen zijn zwart' waar is. (Verificationisme stelt deze strategie voor.) Dat is niet alleen een onmogelijke route (wat te doen met alle dode kauwen en alle toekomstige?), maar het is ook simplistisch: wanneer iemand een kauw met een andere kleur laat zien, zal de onderzoeker geneigd zijn te ontkennen dat het een kauw is (hij is immers niet zwart?). Zie ook falsificationisme.
Nelson Goodman heeft enkele decennia geleden het inductieprobleem hernieuwd onder de aandacht gebracht door te betogen dat zelfs al was inductie in het verleden betrouwbaar, het dan nog zo zou kunnen zijn dat het vanaf vandaag (of enige andere dag) niet meer werkt. Toch gaan we er al in onze taal vanuit dat de dingen zich gelijk zullen blijven gedragen.

initiële condities Zie deductief-nomologisch verklaringsmodel.

intentie Bedoeling. Vormt centraal element van de intentionele structuur van ons handelen, en van de producten daarvan. Ons handelen wordt bestudeerd in de sociale wetenschappen, de producten daarvan in de geesteswetenschappen.

intentionaliteit De intentionaliteit van bepaalde verschijnselen is wat deze verschijnselen tot onderwerp van sommige geesteswetenschappen maakt. Het gaat dan om fenomenen die een motivationele structuur hebben, dat wil zeggen dat ze niet volgens strikt natuurwetenschappelijke wetmatigheden tot stand komen maar dat mensen er meer of minder redenen, een intentie, een bedoeling mee (gehad) hebben.
Een mens kan intentioneel de beginsnelheid bepalen van een vallend krijtje door het op een bepaalde manier weg te gooien, maar zodra hij het heeft losgelaten is het speelbal van natuurwetten.
Andersom geredeneerd: wanneer je iemand een klap geeft, spelen natuurwetten wel een rol, maar gaat het toch veel meer om de intentionele structuur van de handeling. (Zie ook: begrensde rationaliteit)

internalisme Internalisme en externalisme zijn posities over de rechtvaardiging van kennisaanspraken. Maar wat ze precies inhouden en hoe sterk hun eisen zijn, is niet altijd even duidelijk.
Een rechtvaardigingstheorie is internalistisch als ze eist dat alle factoren die een overtuiging voor een persoon epistemisch rechtvaardigen cognitief toegankelijk moeten zijn voor die persoon, d.w.z. voor zijn intern perspectief (en alleen als die theorie dat eist); zo'n theorie is externalistisch als ze toestaat dat sommige van die factoren niet gekend zijn door de persoon, maar extern voor hem zijn (bijv. zijn kennis is veroorzaakt volgens een mechanisme dat de persoon onbekend is).
Dit onderscheid speelt vooral bij de vraag wanneer we mogen menen iets te weten (=wanneer we daarvoor voldoende gerechtvaardigd zijn).
De intuïtie achter internalisme is dat iemand die iets meent te weten toch ook alle overwegingen die hem daarvan overtuigd hebben zou moeten kennen. (Je kunt toch niets weten zonder daarvan op de hoogte te zijn?) Fundamentisme (foundationalisme) over wetenschappelijke waarheid die eist dat een kenner zijn kennis baseert op overwegingen die hij helder en zeker bezit (Descartes' norm voor betrouwbare mentale gegevens "claires en distinctes"), is internalistisch.
Maar ook coherentisme kan internalistisch zijn, wanneer het eist dat de kenner niet alleen een zo coherent mogelijke verzameling van kennis nastreeft, maar ook alle relevante andere kennis in die verzameling moet kennen.
Alvin Goldmans "causale theorie van kennen", die zegt dat onze kennis betrouwbaar is zolang ze door de gekende werkelijkheid is veroorzaakt, is een externalisme. Deze theorie breekt met de cartesiaanse traditie in de epistemologie.
Het belangrijkste bezwaar tegen zulk externalisme is onze intuïtie dat kennis rationeel moet zijn en dus gefundeerd op redenen, en die moeten wel aan de kenner bekend zijn.
Externalisme heeft wel weer verklaringskracht in theorieën over betekenis. Soms hangt de betekenis van een talige uiting immers af van de context waarin die taal geuit is. Denk maar aan taaldaden (speech-acts) als "ga naar buiten", indexicals (aanwijzende voornaamwoorden als "ik, jij, hier, toen, nu, daar"), "ik ben groter dan jij" betekent steeds weer wat anders al naar gelang de personen die aan de dialoog deelnemen.
Er zijn meer en minder sterke varianten van externalisme. Kijk alleen al naar de eis dat iemands overwegingen veroorzaakt moeten zijn door de werkelijkheid. Heel sterk is de variant die eist dat 'men het zelf moet hebben waargenomen"; heel zwak de eis dat er een causale reeks moet bestaan van degene die het waarnam naar degene die de kennis claimt. Volgens die laatste mogen we beweren te weten dat het koud is op de Noordpool, volgens de eerste niet.
Om kort te gaan, een overzicht van alle mogelijke internalistische en externalistische posities is onmogelijk te geven los van het precieze debat waarin de posities worden ingenomen.

interpretatie
1. Met interpretatie bedoelen we primair de poging om moeilijke teksten te begrijpen.
Bij dit type interpretaties is de vraag of er een beslissende, ware interpretatie mogelijk is, of dat gedichten, bij voorbeeld, 'open-ended' zijn. Een probleem is dat niet gegeven is, welke contekst kan of mag dienen om de interpretatie te begrenzen. De hermeneutische cirkel kent geen "grootste eenheid" waarbinnen een interpretatie moet worden gevonden. Je kunt ook zeggen dat van veel van de onderzoekobjecten van de geesteswetenschappen niet bekend is wat de initiële condities zijn waarbinnen ze verklaard moeten worden.
Een foute vorm van interpreteren is het 'hineininterpretieren': men legt een lezing van een schilderij of tekst op aan het object. Het object (schilderij of tekst) onderschrijft de interpretatie niet, ze is er 'met de haren bijgesleept'.
Dit soort vragen wordt door postmodern geïnspireerde theoretici op alle teksten toegepast. 2. Interpretatie wordt ook gebruikt om over uitvoeringen te spreken, bij voorbeeld bij muziek of toneel. Dan gaat het om zgn. twee-stadia kunsten waarbij het eerste stadium, de tekst of partituur, wordt gezien als een blauwdruk die nog interpretatie behoeft.
Overigens zal de interpretatie van de toeschouwer weliswaar altijd gebaseerd zijn op de interpretatie van de uitvoerders, maar zijn deze twee soorten interpretatie zeer verschillend van karakter. 3. De gegevens die wij waarnemen en waarop wij conclusies willen baseren, moeten geïnterpreteerd worden, d.w.z. we moeten ze op een zodanige manier begrijpen dat ze relevant blijken voor onze redenering. (Om de gegevens die we in een microscoop zien, te kunnen duiden behoeft men heel wat kennis van de biologische of chemische theorie.)
Overigens kunnen we moeilijk anders: iedere waarneming houdt al een element van interpretatie in: we nemen geen onbegrepen zintuiglijke gegevens (sense data, zie: positivisme) waar, maar zien dingen altijd al als iets bepaalds, 'onder een beschrijving'.
Probeer maar eens de kleurvlekken in de boekenkast te zien: men ontkomt er niet aan deze kleurvlekken te ordenen als 'boeken' of als onderdeel van de afbeelding op een kaft, etc. (zie ook: hermeneutische cirkel).
Zogenaamde theoretische entiteiten bestaan überhaupt uitsluitend bij de gratie van de theorie waarbinnen ze worden aangenomen te bestaan. 'Electronen' zijn een dankbaar voorbeeld.
De wetenschapsfilosoof Ian Hacking heeft betoogd dat we wel kunnen bewijzen dat ze bestaan, maar niet welke aard ze hebben. In: Representing and Intervening.
4. Historische bronnen en resten, onderwerp van de geschiedschrijving (en -vorsing), moeten ook geïnterpreteerd worden om begrepen te kunnen worden; men moet hiertoe een coherent betoog formuleren dat de historische gegevens bijeen houdt.
5. Semiotiek is ook een vorm van interpreteren. Semiotiek zoekt naar structurele regelmatigheden tussen instanties van een groep objecten. Hierbij staan de bedoelingen van de maker van de objecten (kunstenaars en zo) niet voorop, noch zelfs de intentionele structuur. Men gaat er vanuit dat de makers niet alle betekenissen van hun werk voorzien hebben, maar sommige betekenissen onbewust hebben voortgebracht, dan wel dat sommige betekenissen door culturele processen zijn toegevoegd.
Verwant aan dit soort interpretaties is het deconstructivisme.

intersubjectiviteit Van wetenschappelijke waarnemingen wordt intersubjectiviteit geëist: ze moeten ook door anderen gedaan kunnen worden, willen ze enige bewijskracht hebben.
• Intersubjectiviteit hangt als geldigheidsnorm tussen subjectiviteit en objectiviteit in.

J

journalistieke kennis Het is niet in alle disciplines even gemakkelijk om wetenschappelijke van journalistieke kennis te onderscheiden. Maar journalisten--hoe objectief ze ook rapporteren--schrijven doorgaans over zaken die ze zelf hebben waargenomen en waar ze niet noodzakelijk afstand hebben genomen, omdat dat (nog) niet mogelijk was. Historici daarentegen, observeren van grotere afstand en verwerken een grotere diversiteit aan bronnen en resten. Journalisten presenteren hun teksten ook anders: zonder voetnoten, zonder alle bronnen expliciet te maken.

K

katharsis letterlijk: zuivering (van emoties). Eén van de centrale begrippen uit Aristoteles' Poetica (ong. 335 v.Chr.). Een functie van de tragedie is om door middel van medelijden en de verschrikkingen die de hoofdpersonen beleven een zuivering (katharsis) van zulke emoties bij het publiek te bewerken.
(Zie ook hamartia).

kennend subject Het kennend subject is degene die kent. Het is niet zo duidelijk wat we hiermee bedoelen. In ieder geval bedoelen we geen empirisch individu (met een eigennaam, bij voorbeeld Pieter Maassen). Eerder bedoelen we een logisch te onderscheiden entiteit: het bewustzijn dat de kennis bezit. Maar wat is dat?
Het wetenschappelijk subject is een subject dat zich ontdaan heeft van zijn privé-opvattingen en -gevoelens en dat probeert zo'n algemeen toegankelijk mogelijk standpunt in te nemen t.o.v. het te onderzoeken onderwerp. De vraag is of een mens zichzelf zo abstract kan opstellen, dan wel, of niet altijd zijn persoonlijke wensen, frustraties en verlangens blijven meespelen.
Is het kennend subject belangeloos en onthecht of heeft het een gewone psychologie?
Zie ook psychologisme, anti-psychologisme

kritisch rationalisme Is de wetenschapsfilosofische these dat het werk van wetenschappers rationeel is zonder dat bewezen kan worden dat het resultaat ervan de 'waarheid' is. Deze these is ontwikeld door Karl Popper.
(Zie ook methodologisch falsificationisme; fallibilisme).

kruiswoordpuzzel (analogie) Susan Haack vergelijkt wetenschappelijk onderzoek met het oplossen van een kruiswoordpuzzel. De coherentie tussen de beweringen in een theorie lijkt op die tussen de woorden in een kruiswoordpuzzel.

kunstkritiek Kunstkritiek is die tak van journalistieke kennis waarin kunstwerken en op- en uitvoeringen kritisch besproken worden. In kunstkritiek zit altijd zowel een element van beschrijving (wat gebeurt er precies in het werk), interpretatie (wat betekent het allemaal) en evaluatie (is het goed of slecht gedaan). Kunstwetenschappen hebben, in hun poging het eigen vakgebied zo wetenschappelijk mogelijk op te zetten, zich vooral toegelegd op de uitbanning van het evaluatieve moment dat zo karakteristiek voor de kunstkritiek is. Over de vraag of die uitbanning van evaluatie haalbaar en/of gewenst is, bestaat discussie.
De Angelsaksische filosofie van de kunst heeft zich decennia-lang beperkt tot een analyse van het taalgebruik van de kunstkritiek. Onderwerpen waarover gediscussieerd werd zijn:
• Kunnen kunstwerken qua schoonheid vergeleken worden?
• Wat zijn de esthetische eigenschappen waar termen als 'elegant', boeiend', 'spannend', 'saai' naar verwijzen?
• Is een kritisch waarde-oordeel waar of is het slechts de uitdrukking van de preferenties van de criticus?
• Loopt de criticus niet het gevaar te afstandelijk naar uitvoeringen te kijken? Is zijn professionaliteit wel te rijmen met de kwetsbaarheid van kunst?
(Zie: canon, classificeren).

kwantificatie Door de gegevens te kwantificeren brengen wetenschappers de toevalsfactor onder controle. Dit is bij voorbeeld nodig als je niet kunt experimenteren, zoals in de geschiedenis: men zal dan een zo groot mogelijke kwantiteit aan gegevens verzamelen en deze via statistische methodes tot rekeneenheden maken. Zulke kwantificatie kan niet zonder interpretatie: de uitkomsten moeten in een kader geplaatst worden. Let wel, niet alles in het verleden is telbaar. Sommige aspecten vragen om een kwalitatieve, of narratieve, benadering.

L

Lazarsfelds gedachtenexperiment De socioloog Paul Lazarsfeld (geb. 1949) meent dat menselijk gedrag complex is en moeilijk te beschrijven. Om dit aan te tonen gaf hij een beschrijving van allerlei gedragingen met verklaringen die bijzonder plausibel voorkomen. Ons gezond verstand, ons gevoel voor common-sense zal, in het Lazarsfeld-experiment geconfronteerd met deze verklaringen, de waarheid ervan zonder meer aannemen. Maar, hoe commonsensical ze ook lijken te zijn, ze blijken allemaal fout te zijn. Conclusie: het gezond verstand is onbetrouwbaar, en het is helemaal niet zo gemakkelijk om 's mensen gedrag te begrijpen. (Zie overbepaaldheid van handelen)

geesteswetenschappen
• In oppositie met de natuurwetenschappen kan men geesteswetenschappen beschouwen als een andere naam voor geesteswetenschappen, humaniora. Echter, de term Geesteswetenschappen wordt ook wel eens breder opgevat, en daaronder staat geesteswetenschappen in oppositie met de sociale wetenschappen.
• De natuurwetenschappen bestuderen de natuur, de dode (natuurkunde, scheikunde) en de levende (biologie), onder uitsluiting van het menselijk handelen. Het menselijk handelen vormt het onderwerp van de sociale wetenschappen (psychologie, sociologie, economie). De geesteswetenschappen richten zich op de producten van menselijk handelen.
• Vandaar dat interpretatie de eerste taak van het geesteswetenschappen-onderzoek vormt: begrijpen waarom mensen deze producten voorbrachten.
Begrijpend onderzoek in de geesteswetenschappen is uit op 'dikke' beschrijvingen. Natuurwetenschappelijke takken van geesteswetenschappen-onderzoek eerder op 'dunne'. Een dunne beschrijving is: "Een man met een witte lange jas aan legt een lam in het vuur." Een dikke: "Een hogepriester offert een eerstgeborene aan de God van de oogst om een voorspoedige toekomst voor zijn stam teweeg te brengen." De dikke beschrijving plaatst een fenomeen in zijn sociale (intentionele) context.

Zie geschiedenis van de wetenschappen.

logica van de situatie Ons handelen is ingegeven door onze respons op de situatie waarin we verkeren. Als iedereen rationeel handelt zouden wetenschappers kunnen volstaan met het beschrijven van die situatie om er de handelingen van de mensen uit te kunnnen afleiden. Het handelen zou verklaard worden uit de logica van de situatie. (Uiteraard handelt niet iedereen altijd rationeel--maar de niet-rationele overwegingen zijn niet achterhaalbaar tenzij in de handelingen waarin ze zich uitdrukken).

M

metafysica Metafysica is de filosofische discipline die zich bezighoudt met de ontologie, ofwel de zijnswijze der dingen. Waar de epistemologie zich afvraagt hoe we de werkelijkheid kunnen kennen, vraagt de metafysica hoe ze is. • Fictionele entiteiten, bij voorbeeld, kenmerken zich door het feit dat ze niet bestaan ook al denken we er van alles over. Don Quichote heeft bij voorbeeld een heel andere zijnswijze dan een mens van vlees en bloed. Echte objecten kun je aanraken en ze dienen zich ook anderszins aan onze zintuigen aan; fictionele entiteiten doen dat niet.
• Maar er bestaat toch een boek waarin het leven van Don Quichote wordt beschreven? Hoe zit dat nou? (Dit is een typisch metafysisch probleem).
Metafysica gaat niet alleen over de bestaanswijze van niet-bestaande dingen, maar ook over die van de bestaande dingen. Ook daarvan is het namelijk maar de vraag of we wel weten hoe ze zijn. Kunnen we de dingen wel kennen los van de manier waarop wij toevallig de wereld waarnemen? • Deze vraag is door Kant onsterfelijk gemaakt. Hij meende dat de wereld zich op bepaalde wijzen aan ons voordoet en dat dit afhankelijk is van de manier waarop onze kenvermogens werken. De vraag hoe dan het 'Ding an sich' eruit ziet verwees hij naar de metafysica: een kritische filosofie heeft daar geen plaats voor.
• In de Romantiek is deze kwestie in zoverre ernstig genomen dat men alles deed om juist dat 'Ding an sich' niet buiten de boot te laten vallen. Romantici als Novalis en Schopenhauer betoogden dat de wetenschappen er inderdaad weinig over te zeggen hebben, maar de kunsten des te meer.

methodologisch falsificationisme De opvatting dat kennis alleen dan voor waar kan worden gehouden als bekend is onder welke voorwaarden vastgesteld kan worden dat ze onwaar zou zijn. Het falsificationisme werd door Karl Popper (1902-1994) voorgesteld als alternatief voor het verificationisme. Het komt voort uit de erkenning dat wetenschap feilbaar is en dat we onze thesen niet streng kunnen bewijzen. (Zie: het inductieprobleem.) Falsificationisme is de these dat een theorie alleen wetenschappelijk is als ze zo geformuleerd is dat ze weerlegbaar is (demarcatiecriterium). (Zie ook: dogmatisch falsificationisme).
Het methodologisch falsificationisme beschouwt niet alleen theorieën als feilbaar (fallibilisme), ook over de feiten is men onzeker. Men ziet die als theoriegeladen, d.w.z. als afhankelijk van de waarnemingsinstrumenten en van de woorden waarmee de waarnemingen beschreven zijn.

model Het maken van modellen van de werkelijkheid is een manier om er vat op te krijgen, als doel van onderzoek te onderscheiden van verklaren, begrijpen en classificeren. Schema's, landkaarten zijn beproefde modellen van de werkelijkheid. Maar ook het KNMI, bij voorbeeld, maakt gebruik van modellen (van klimatologische processen): dit zijn berekeningen waardoor complexe inputgegevens worden vertaald naar een beeld van het weer. Modellen zijn altijd simplificaties die tot doel hebben een aspect van de werkelijkheid beheersbaar te maken voor ons kennen. Door de ontwikkeling van computers is het gebruik van modellen in belang toegenomen.

N

narratieve substantie Afgebakende stukken historische werkelijkheid zou men narratieve substanties kunnen noemen omdat hun aard en begrenzing is ingegeven door het verhaal dat historici erover vertellen. (Ankersmit). Voorbeelden zijn 'renaissance', 'de reformatie', 'de gouden eeuw', 'de Tweede Wereldoorlog', 'het empire', 'de industriële revolutie'. Historici hanteren deze termen om periodes af te bakenen, maar de begin- en eindpunten van dit soort periodes bestaat niet in de werkelijkheid. Feitelijk zijn het slechts heuristische termen. Doordat ze echter zo'n overtuigende rol kunnen spelen in de geschiedschrijving kunnen ze decennia-lang ons historisch besef bepalen. Zo heeft het eeuwen geduurd voordat we gingen inzien dat de Middeleeuwen een verzameling van periodes is, die bovendien helemaal niet zo duister zijn als de term 'de duistere Middeleeuwen' suggereert.
Veel historici creëren een eigen narratieve substantie door hun onderzoek door middel van jaartallen af te bakenen. Die verschijnen vaak al in de titel van de publikatie. Die afbakeningen kunnen weliswaar worden verantwoord, maar hebben desondanks iets willekeurigs.

natuurwetenschappen
De natuurwetenschappen zijn vanaf de 16e eeuw sterk opgekomen.
Francis Bacon (1561-1626) benadrukte het belang van experimenten (ten koste van de autoriteit van klassieke teksten).
In de astronomie volgde de ene na de andere ontdekking door Copernicus (de zon en niet de aarde, staat in het middelpunt van het heelal) en Galilei (die het Copernicaanse stelsel verdedigde en verder onderbouwde), na de uitvinding van de sterrenkijker, het slingeruurwerk, en dergelijke instrumenten.
In de fysiologie ontdekte Harvey de bloedsomloop (het hart is niet de zetel van de ziel maar een pomp die het bloed door onze aderen stuurt).
Isaac Newtons mechanica is een voorlopig culminatiepunt in die periode.
Door de ontwikkeling van de natuurwetenschappen wordt het wereldbeeld verregaand 'onttoverd' (zoals de socioloog Weber het uitdrukte): ontdaan van religieuze connotaties. De mens wordt meer en meer van zijn voetstuk afgehaald als kroon op het werk van de Schepper.
Uit het succesverhaal van de natuurwetenschappen hebben wetenschapsfilosofen de conclusie getrokken dat de natuurwetenschappelijke methode de methode van wetenschap is. (Zie: deductief-nomologisch verklaringsmodel). Een gevolg hiervan is dat wetenschappen die zich niet aan deze methode wensten of konden conformeren, ofwel een andere methode moesten claimen ofwel hun wetenschappelijke status moesten opgeven.

normatief wetenschapsbegrip Een wetenschapsbegrip is een opvatting over wat wetenschap is en/of doet. Zo'n wetenschapsbegrip is descriptief als het alleen maar weergeeft wat de wetenschap(pen) doen, normatief (of prescriptief) als het aangeeft wat wetenschap(pen) behoren te doen. Zie: demarcatiecriterium.

O

observeren Het vergaren van waarneembare gegevens uit de werkelijkheid op een door anderen herhaalbare manier.

onbevangen waarneming Een waarneming wordt onbevangen genoemd als de waarnemer zonder vooroordeel zijn/haar taak uitvoert. Onbevangen waarneming veronderstelt dat de waarnemer geen verwachtingen heeft omtrent hetgeen hij/zij zal zien. De waarnemingspsychologie stelt dat zulke waarneming onmogelijk is. Een fotografische plaat weet niet wat hem te wachten staat, als hij belicht wordt, maar het menselijk waarnemingsvermogen zit zo in elkaar dat altijd een verwachte uitkomst van de waarneming meedoet. Het is mensen niet gegeven onbevangen waar te nemen.

onderbepaaldheid van theorie door de gegevens. Deze formule duidt aan dat we nog zoveel gegevens over een en ander kunnen verzamelen, maar dat de theorie die we daarover produceren altijd meer zegt dan die gegevens ons dwingen te zeggen. (W.V.O. Quine.)

onderzoeksprogramma's Term ingevoerd door Imre Lakatos, ter correctie van Poppers naar zijn inzicht te statische begrip van de eenheid van wetenschap. Popper meende dat de eenheid van wetenschap de theorie was, en dat die gefalsifieerd diende te kunnen worden, enz. (Zie falsificatie) Volgens Lakatos gaat het er echter in de wetenschappen complexer aan toe. Onderzoekers werken in gemeenschappen samen aan verschillende theorieën, waarvan er niet een de meest adequate hoeft te zijn (zoals Popper meende). Onderzoekprogramma's zijn lange tijd progressief, waarmee bedoeld wordt dat ze onderzoekers in staat stellen vele nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen te doen en dynamisch aan de ontwikkeling van hun programma bij te dragen. Op een gegeven moment kan een programma echter uitgeput raken en slagen onderzoekers er niet meer in er stimulans voor nieuwe ontdekkingen aan te ontlenen. Het onderzoekprogramma heet dan gedegenereerd. Onderzoekers zullen dan op zoek gaan naar nieuwe onderzoekprogramma's. Lakatos biedt met deze formulering een dynamischer model van wetenschapsontwikkeling dan Thomas Kuhn. (Zie: paradigma).

operationaliseren Een term operationaliseren wil zeggen "van de term de (beperkte) extensie beschrijven die in het onderzoek wordt gebruikt". Het is een van de vier in wetenschappelijk onderzoek geaccepteerde manieren om de betekenis-problemen onder controle te houden. Zie ook definiëren, formaliseren, expliciteren

Overbepaaldheid van handelen Omdat handelingen door doorgaans meer dan een ongelijksoortige redenen gemotiveerd worden, noemen we 'handelen' overgedetermineerd of overbepaald. Waarom geeft Hans Marie een kus? Omdat hij haar zijn liefde wil tonen, omdat hij haar huid wil voelen, omdat hij Petra (waarvan hij weet dat ze toekijkt) jaloers wil maken, omdat hij aan Kees wil laten zien dat hij toch echt niet homosexueel geaard is, om afscheid te nemen, enz. Het is heel goed mogelijk dat Hans' kus door al deze redenen tegelijk gemotiveerd is. En geen van deze redenen laat zich tot wetmatigheden terugbrengen. (Zie: intentionaliteit).

P

paradigma Term door Thomas Kuhn geïntroduceerd in diens The Structure of Scientific Revolutions (1962) om aan te geven dat de ontwikkeling van wetenschap een kwestie zou zijn van machtsstructuren die komen en gaan, en waarin objectieve wetenschappelijke ontwikkelingen niet altijd de hoofdrol spelen.
• Kuhns boek heeft enerzijds Poppers kritisch rationalisme gerelativeerd, en heeft anderzijds een beslissende stoot gegeven voor de disciplines der wetenschapssociologie en wetenschapsgeschiedenis, die zich minder met de rationele inhoud van de wetenschappen dan met hun omgevingsfactoren bezighouden.
• Het 'Strong Programme' (van Barnes, Bloor en Hesse, de zgn. 'Edinburgh-school') is een versterking van Kuhns sociologische benadering van de wetenschappen. Het stelt dat wetenschappelijke legitimatie-argumenten niet zwaarder mogen meetellen dan sociologisch te beschrijven processen. Het streven is een symmetrische, onpartijdige en causale weergave van opvattingen in termen van sociale factoren.
• Men moet Lakatos' onderzoeksprogramma's beschouwen als een popperiaans antwoord op het relativisme van Kuhn en het 'Strong Programme'. Onderzoeksprogramma's zijn minder geënt op de redelijke ontwikkeling van theorieën en verdisconteren ook de niet-inhoudelijke, sociale context van de wetenschap.
• Volgens Kuhn doorloopt een wetenschap steeds de volgende fasen:
1. Normale wetenschap (Normal Science): de conservatieve fase waarin een paradigma overheerst en waarin de binnen die theorie gevestigde namen bepalen wiens bijdragen serieus genomen zullen worden. Paradigmata zijn incommensurabel: d.w.z. men kan niet uitmaken of een verschijnsel dat in twee verschillende paradigmata verklaard kan worden in het ene paradigma beter verklaard wordt dan in het andere, omdat de termen waarmee het beschreven wordt in onderscheiden paradigmata onderscheiden betekenissen hebben. (Zie: vertaalprobleem).
2. Een wetenschappelijke revolutie is de omwenteling waarbij een paradigma door zijn opvolger wordt afgewisseld. Tijdens de revolutie kan er in de betreffende wetenschappelijke gemeenschap een machtsvacuüm optreden, omdat de oude wetenschappers het (binnenkort) niet meer maar de jonge het nog niet voor het zeggen hebben. (Zie ook: polyparadigmatisch, preparadigmatisch)

polyparadigmatisch Een wetenschapsgebied wordt polyparadigmatisch genoemd als er tegelijkertijd binnen dat gebied verschillende paradigmata bestaan.

positivisme De wetenschapsfilosofische stellingname dat alleen theorieën die op de positieve feiten teruggaan wetenschappelijk zijn. De feiten stelle men vast in de waarneming. Met het positivisme wordt ook steeds een sterk vooruitgangsgeloof geassocieerd. In definities:
Alle betekenisvolle empirische uitspraken zijn ofwel empirische hypothesen ofwel protokolzinnen
Protokolzinnen worden sterk geverifieerd: hun waarheid wordt in de ervaring vastgesteld.
Door het inductieprobleem worden empirische hypothesen zwak geverifieerd door protokolzinnen.
Zie ook correspondentietheorie van waarheid).

preparadigmatisch De stand van een vakgebied waarin nog geen door een groep geaccepteerd paradigma bestaat. Het is een toestand waarin iedere onderzoeker zijn of haar eigen theorie en onderzoeksmethode bedenkt.

primaire gegevens De data die het empirisch materiaal van het onderzoek vormen, en meestal speciaal voor het onderzoek zijn verzameld. Zie ook: gegevens.

principe van rationaliteit
• Het principe van rationaliteit is een mogelijkheidsvoorwaarde voor communicatie: wanneer je moeite hebt een ander te begrijpen, zul je er vanuit gaan dat zijn gedachten redelijk in elkaar zitten, zonder interne tegenspraken. In Quine's formulering: denk niet zonder noodzaak dat de schrijver of spreker niet goed bij zijn hoofd is.
• Een andere voorwaarde voor communicatie is het principe van welwillendheid.

principe van welwillendheid. Het principe van welwillendheid maakt, met het principe van rationaliteit, ons communiceren mogelijk en voorkomt radicale begripsverwarring.
• Het principe van welwillendheid houdt in dat men er vanuit gaat dat de ander aan de door hem of haar gebruikte termen dezelfde betekenissen toekent als de toehoorder.
• De twee principes samen leiden ertoe dat we "Je bent een engel" snel als een metafoor zullen interpreteren.

progressief onderzoeksprogramma een onderzoeksprogramma is progressief als het naar het oordeel van vakgenoten nog voldoende reultaten oplevert. De term wordt gebruikt in Lakatos' theorie over 'groei van kennis'.
Zie ook degenererend onderzoeksprogramma

propedeuse Studie die voorbereidt op de 'echte' studie. De 'artes liberales' vormden in de Middeleeuwen de propedeuse op de universitaire studie in de theologie, de medicijnen of de rechten. Een propedeuse kon zowel op de zg. Latijnse scholen worden gevolgd als op de universiteiten. Naast de vakken van het trivium en het quadrivium behoorde ook de filosofie ertoe.

protocolzinnen In logische vorm gegoten atomaire zinnen die volgens het positivisme de fundering van wetenschappelijke kennis vormen. Een protocolzin beschrijft kenmerkend precies één en niet meer dan één waarneming.
Voorbeelden zijn:
Proefpersoon a antwoordde op vraag 1 met de antwoordmogelijkheden 'ja', 'nee', 'geen mening': "Ja."
Op tijdstip T zag boswachter A in boom P een vlaamse gaai.

pseudo-etymologie Voorbeeld van pseudo-wetenschap. Poging om de betekenis van woorden te duiden door ze in verband te brengen met woorden die er op lijken maar er historisch gezien niet mee verbonden zijn. (Zie: etymologie, deconstructivisme).

pseudo-wetenschappelijke kennis pseudo-wetenschappelijke kennis is een verzameling beweringen waarvan men - ten onrechte - doet alsof ze wetenschappelijk zijn, d.w.z. alsof ze via observaties en betrouwbare redenering tot stand zijn gekomen. Voorbeelden zijn:
• De Auschwitz-Lüge: zogenaamd wetenschappelijk bewezen ontkenningen dat er ooit een Jodenvernietiging heeft plaatsgevonden, in de tweede wereldoorlog, begaan door de Nazi's (in werkelijkheid een verzameling van retoriek en drogredenen).
• pseudo-musicologische kabbalistische (getal-)interpretaties van bij voorbeeld Bachs muziek.
• pseudo-etymologie: het achterhalen van schijnbaar in de ontstaansgeschiedenis van woorden verborgen betekenissen door woorden die lukraak op elkaar lijken met elkaar in verband te brengen.
De kenmerken van pseudo-wetenschappen zijn:
1. ze schrijven een diepere zin toe aan toevalligheden
2. de verklaringen zijn ad hoc
3. ze plaatsen zich buiten de wetenschappelijke tradities
4. hun thesen zijn zo opgesteld dat ze immuun zijn voor tegenwerpingen

psychologisme Het psychologisme is de theorie dat de vorm van kennis (of filosofische logica) uiteindelijk door de aard van onze psyche wordt bepaald en dat introspectie de manier is om kennis te verwerven.
Het psychologisme werd onder meer verdedigd door J.S. Mill in zijn System of Logic (1843).
(Zie ook: anti-psychologisme)

Q

quadrivium Het quadrivium in de artes liberales--de propedeuse in de Middeleeuwen--bestond uit de vakken: muziek, astronomie, rekenkunde en meetkunde. Quadrivium betekent letterlijk 'vierweg'.
(Zie ook: trivium; geschiedenis van de wetenschappen).

R

rationalisme. 1. Historisch: stroming in de filosofie, waartoe filosofen als René Descartes (1596-1650), Christian Wolff (1679-1754), G.W. Leibniz (1646-1716), Gotthold Ephraim Lessing (1729-1781) en Alexander G. Baumgarten (1714-1762) behoren. Rationalisten waren voortdurend in debat met de empiristen.
2. Filosofisch: opvatting omtrent de manier waarop we kennis over de werkelijkheid verkrijgen. De kern van de rationalistische methode is het redeneren. De aanname is namelijk dat de werkelijkheid logisch in elkaar zit en dat een denken dat waar is diezelfde logica reflecteert. Zodoende lijkt redeneren te volstaan als methode om tot kennis van de werkelijkheid te komen.

rationaliteit Het begrip 'rationeel' kan men zien als de tegenpool van irrationeel, van onzinnig; maar ook als het tegengestelde van niet-rationeel. Mensen zijn rationele wezens, de andere dieren zijn non-rationeel. Rationele wezens gebruiken hun rede om de wereld te begrijpen. Wetenschap kan men beschouwen als een ultiem product van onze rationaliteit.
• Volgens Jürgen Habermas heeft het begrip rationaliteit een evolutie doorgemaakt en schrijven we er in de praktijk nog maar één van de oorspronkelijk drie betekenissen aan toe, namelijk die van instrumentaliteit (doel-middel rationaliteit: "als iets maar werkt"). De andere twee betekenissen zouden die van waarachtigheid (oprechtheid) en waarheid zijn.
• "Is rationeel" kan op iemands aannamen of op iemands redenering slaan. Iemand kan heel rationeel denken op grond van een irrationele aanname. Het gevolg hiervan is echter wel dat zijn conclusies irrationeel zullen zijn. Irrationele aannamen leiden nooit tot rationele conclusies, zelfs niet via logische (=rationele) redeneringen!
• Soms kunnen we het irrationeel noemen van iemand om in een bepaalde aanname te geloven. Bijvoorbeeld omdat de aanname niet bewezen is en er zelfs heel veel tegen lijkt te pleiten. Het is rationeler om in zo'n geval de aanname geen rol van betekenis te laten spelen in je verdere redenering. Sommige 'feiten' laten zich echter moeilijk bewijzen (de oerknal...). Toch is het rationeel ermee te redeneren omdat allerlei andere feiten de aanname lijken te ondersteunen: de redenering is plausibeler mét dan zonder de aanname.
• "Is rationeel" blijkt een graduele notie te zijn. Ze beschrijft niet alleen, maar evalueert ook. Zeker voor de geesteswetenschappen en de geesteswetenschappen is dit een belangrijk gegeven: deze centrale notie lijkt eeuwig onderwerp van discussie te blijven.
• Een laatste overweging. Zijn emoties rationeel? We neigen ertoe iemands emotionele reacties irrationeel te vinden: wie rationeel is denkt vooral goed na...
Maar als er een auto op je afkomt is het heel gepast om bang te worden. Toch kun je moeilijk menen dat het rationeel is om dan bang te worden, omdat 'rationeel' een keuzemoment impliceert. Je angst is een primaire reactie op bedreiging, geen beredeneerde, je kunt niet anders. (Het zou wel irrationeel zijn als je bang werd van een auto die op je afkomt met een snelheid van 3 km/u.)

(Zie ook: begrensde rationaliteit

rationaliteitsprincipe Zie: principe van rationaliteit

rechtvaardigen Men rechtvaardigt een bewering wanneer men aangeeft waarom men gelooft dat hij waar is. De bewering "Het regent in Utrecht" rechtvaardig ik door te zeggen dat ik in Utrecht op straat loop en voel dat ik nat word. Wie zulke dingen ervaart, is gerechtvaardigd het beweerde te huldigen. Dat maakt de bewering echter nog niet waar. Als anderen het tegengestelde beweren (dat het niet regent in Utrecht), zal men verder moeten kijken dan naar mijn rechtvaardiging. Rechtvaardigen is het zelfde als 'beargumenteren', 'argumenten verschaffen'.

redenen zijn werkingen (oorzaken van gebeurtenissen) die keuzevrijheid veronderstellen. Mensen hebben redenen voor hun handelingen. (Te onderscheiden van causaliteit)
Moet een krijtje een reden hebben om te vallen? Nee toch? De zwaartekracht volstaat.
Alleen levende wezens hebben redenen en of niet-menselijke dieren ze ook hebben is onderwerp van discussie (zo niet, dan handelen ze op grond van instinct en conditionering).
Als we zoeken naar de redenen die iemand had voor een passage in een tekst, dan proberen we een intentionele verklaring te geven, geen causale. (Zie ook: begrijpen)

redenering Een redenering is een aantal beweringen die in een logische relatie tot elkaar staan. De regels die voor het redeneren worden door de logica bestudeerd.
Zie inductie, deductie, abductie.

relativisme De opvatting dat wat voor waar wordt gehouden, afhankelijk is van tijd, plaats en persoonlijke omstandigheden van degene die de waarheid huldigt. Wat voor Nederlanders waar is, hoeft dat voor Chinezen niet te zijn; wat voor vrouwen waar is, is dat niet steeds voor mannen. In een extreme vorm leidt relativisme tot de opvatting dat ieder zijn persoonlijke waarheid kan huldigen.
Relativisme komt in vele soorten voor, afhankelijk van de opvattingen waartegen men zich afzet, dan wel de condities waarbinnen een theorie bestaat. Volgens een relativist:
1. is de sociale achtergrond van groot belang bij het bepalen van de betekenis van opvattingen over wat het geval is en over wat behoort.
2. zijn er mogelijk veel verschillende sociale omgevingen.
3. Een relativist met betrekking tot waarden meent dat er geen universele criteria bestaan voor goed en kwaad, juist of onjuist handelen (ethisch relativisme) en mooi of lelijk (esthetisch relativisme).

S

Scepticisme is de serieuze twijfel aan onze vermogens om kennis te bezitten. Deze twijfel is ofwel locaal ofwel globaal.
Locaal scepticisme is bij voorbeeld de twijfel aan onze kennis van wat goed en kwaad is, of kennis over de eigenschappen van God, of van de toekomst. Locaal scepticisme is altijd ook een stimulans om beter na te denken.
Globaal scepticisme is sterker: men betwijfelt dan de mogelijkheid van alle kennis.
Kennis laat zich analyseren als een 'gerechtvaardigde ware mening' en scepticisme kan tegen ieder van deze twee attributen gericht zijn. Scepticisme over ware meningen is zwakker: bijv. je kunt niet weten of de zon morgen zal opkomen, maar je bent wel gerechtvaardigd om het aan te nemen. Scepticisme over de rechtvaardiging van onze meningen is sterker: je bent zelfs niet gerechtigd om aan te nemen dat de zon opkomt, want ... (en dan volgt een van de onderstaande globaal sceptische argumenten). Er laten zich vier globaal sceptische argumenten onderscheiden:
1. Breinen in vaten (een hedendaagse variant op Descartes' droomargument; ook te vinden in de film The Matrix): we kunnen helemaal niets weten omdat we misschien slechts een brein in een vat zijn door een ingenieus systeem verbonden aan een computer die de electronische stroompjes toevoert die onze hersenen nodig hebben om ons de indruk te geven dat we iets waarnemen of ervaren (Descartes: hoe weten we of we niet alles dromen?); we kunnen evenmin iets weten waaruit we zouden kunnen afleiden dat we geen brein in een vat kúnnen zijn (bv. dat we nu in een stoel zitten). Dit globaal scepticisme geldt ook tegen gerechtvaardigde mening.
2. Het argument van vergissing: iedereen heeft wel eens gedacht iets te weten, maar bleek zich later te hebben vergist. Wie zegt dat wat we nu denken te weten later geen vergissing kan blijken? Op het moment zelf waarop je het denkt te weten, transcendeert het bewijsmateriaal voor je ongelijk jouw vermogens-dat geldt ook voor de huidige kennisclaims. Ook dit globaal scepticisme geldt ook tegen gerechtvaardigde mening.
3. Rechtvaardiging van ervaringsgegevens (Hume's inductieprobleem): de mogelijkheid dat iets wat we nu niet waarnemen anders is dan we nu denken dat het is (omdat we onlangs met onze eigen ogen gezien hebben dat het zo was) vormt geen logische contradictie. Wie zegt er dat toekomstige gebeurtenissen lijken op die uit het verleden? Dit scepticisme is locaal, want het betreft alleen het niet-waargenomene; maar het geldt ook tegen onze rechtvaardigingen.
4. Esthetisch scepticisme (postmodernisme): Het grootste deel van onze kennis is gebaseerd op getuigenis, en dus op representaties, maar die kunnen we niet vertrouwen en dus mogen we niet aannemen de werkelijkheid te kennen. Deze positie zegt feitelijk dat alle entiteiten en gebeurtenissen theoretische entiteiten zijn, d.w.z. entiteiten die voor hun bestaan volledig afhangen van de toevallige theorie die wij aanhangen. Dit scepticisme is 'esthetisch' omdat het meent dat de analyse van representaties vooraf gaat aan ieder begrip van hun referenten. Het is een scepticisme omdat we nooit kunnen vaststellen wat die referenten in zichzelf eigenlijk zijn, omdat we er nooit kunnen 'aankomen'. Het is globaal, geldt ook tegen onze rechtvaardigingen en zelfs tegen ons vermogen onze representaties te begrijpen. (Zie ook deconstructivisme).
Van globaal scepticisme kan men zich, precies omdat het tegen iedere claim ingaat, afvragen wat voor verschil het precies maakt of we er wel of niet in geloven. Popper zou zeggen: zo'n globale claim is niet-falsifieerbaar omdat al wat men er tegenin brengt onder het scepticisme zal sneuvelen.

secundaire gegevens Zie: gegevens.

singuliere beweringen Singuliere beweringen zijn beweringen die over een enkele gebeurtenis of een momentane stand van zaken gaan: Ik ben gevallen of De vuilnisman komt vandaag. We funderen algemene beweringen vaak door op regelmatigheden in een (grote) groep singuliere beweringen te wijzen;
observaties worden doorgaans in singuliere beweringen beschreven; protocolzinnen zijn steeds singuliere beweringen.

Situationslogik Zie: logica van de situatie.

Stanford gevangenis experiment Experiment uit 1971 aan de universiteit van Stanford, opgezet door Philip Zimbardo, waarbij studenten in twee groepen werden ingedeeld: gevangenen en cipiers, om te bezien of hun aangewezen rollen effecten op hun gedrag en persoonlijkheid zouden hebben. Het experiment werd na zes dagen stil gezet vanwege immoreel gedrag. Niet alleen werd hiermee vastgesteld dat rollen mensen ingrijpend veranderen, maar ook dat wetenschappelijke experimenten morele grenzen hebben.

statistische methodes Wetenschappelijke methoden waarbij gegevens verzameld worden die volgens de beginselen van de wiskundige statistiek via interpretatie tot zinvolle waarschijnlijkheidsbeweringen verwerkt worden. Grote statistische regelmaat tussen bepaalde verbanden houdt hun grote waarschijnlijkheid in. Treedt er tussen twee zaken een 100% statistische regelmaat op dan is er sprake van een wetmatigheid.

subjectivisme in de esthetica is de opvatting dat kritische ofwel smaakoordelen er geen eenduidige aanspraak op kunnen maken dat iedereen het ermee eens moet zijn, omdat ze in wezen subjectief zijn.
Hume meende dat onze schoonheidsoordelen op een gevoel gebaseerd zijn, en, omdat gevoelens volgens hem niets van de werkelijkheid "afbeelden", in wezen niets anders dan een expressie van dat gevoel zijn, waar niemand zich iets aan gelegen hoeft te laten liggen. Ook Kant verdedigde een subjectivisme, maar hij meende dat schoonheid de mate is waarin iets, een object of gebeurtenis, op ons subjectieve kennisapparaat (zintuiglijkheid, verbeelding, verstand, en rede) past.

synthetische beweringen. In tegenstelling tot de waarheid van analytische beweringen is de waarheid van synthetische beweringen afhankelijk van de werkelijkheid. De waarheid van analytische beweringen is afhankelijk van de betekenis van de gebruikte woorden.
• Empiristen, zoals Hume, meenden dat synthetische beweringen informatie geven omdat (en voor zover) ze op zintuiglijke waarneming teruggaan, maar volgens Kant bestaan er ook synthetische a priori beweringen, beweringen dus die hoewel ze aan de zintuigen vooraf gaan toch informatie over de werkelijkheid bieden, zoals veel stellingen en wetten van de mechanica.

(Zie ook analytisch en synthetisch).

T

technische rol van de wetenschappen. Zie: culturele rol.

theoretische entiteit. Een theoretische entiteit is iets wat buiten de theorie om niet geïdentificeerd kan worden. Het is de theorie, en alleen de theorie, die ons zegt wat het is. Met de term 'theoretische entiteit' geven we aan dat het gevaar bestaat dat de entiteiten in kwestie misschien in werkelijkheid niet bestaan en dat ze ook ophouden te 'bestaan' zodra de theorie vervangen wordt.
Voorbeelden zijn, narratieve entiteiten, zoals 'renaissance', periodes zoals 'kubisme', natuurwetenschappelijke entiteiten zoals electronen, strings.
Omdat al onze waarnemingen voor een deel afhangen van de taal waarin we over hen rapporteren, zo menen sommige sceptici, zijn alle dingen en gebeurtenissen theoretische entiteiten en moeten we relativist zijn: voor iedere theorie andere entiteiten; geen enkele theorie heeft de ultieme waarheid in pacht.

theorie Rationeel-logisch samenhangend geheel van stellingen over een afgebakende hoeveelheid onderwerpen. Popper beschouwde de theorie als de eenheid van wetenschappelijke activiteit. Tegenwoordig beschouwen we onderzoeksprogramma's (term van Lakatos) waarin meerdere theorieën tegelijk bestudeerd en ontwikkeld worden als de eenheid van wetenschap.
Het begrip 'theorie' wordt ook wel (enigszins slordig) gebruikt als synoniem van 'hypothese'.

theoriegeladenheid van woorden Als onze woorden gepaard gaan met prototypes van hun referenten dan houden ze ook de conceptuele kaders in waarbinnen die prototypen te beschrijven zijn, c.q. begrepen moeten worden. Ze zijn theoriegeladen. Het principe van welwillendheid en het principe van rationaliteit zorgen ervoor dat dat in de communicatie niet steeds tot problemen leidt.
• Het deconstructivisme gebruikt die theoretische inbedding van woorden om hun verborgen betekenissen aan het oppervlak te brengen.
• De 'Political Correctness' beweging probeert door nieuwe woorden te introduceren de oude conceptuele kaders teniet te doen (zie: waardeprobleem)
• Waarneming is gestructureerd door onze woorden die op hun beurt van prototype waarnemingen afhangen. (Zie verder: paradigma, essentialisme, vertaalprobleem).

transcendentaal Technische term geëikt door Immanuel Kant (1724-1804) om een bepaald soort argumenten te kenschetsen. Een transcendentaal argument is een argument waarmee de mogelijkheidsvoorwaarden voor een bepaalde theoretische claim onderbouwd worden.

transcendentale apperceptie Term van Kant: "Het 'ik denk' dat al mijn gewaarwordingen kan begeleiden". Het is geen actuele mentale toestand van zelf-bewustzijn, maar eentje die altijd mogelijk is.
John R. Searle noemt dit in zijn uitleg van het onbewuste het "Connectie Principe": "There is a logical connection between the notion of consciousness and the notion of the unconscious such that in order for a state to be an unconscious mental state it must be the sort of thing that could be conscious in principle." (Zie apperceptie)

triviale kennis Onbelangrijke weetjes, van het soort dat in quizzen op televisie wordt getoetst.
• Triviale weetjes kunnen een onmisbaar bestanddeel vormen van wetenschappelijke kennis, bij voorbeeld: voor een geschiedenis van de Olympische Spelen kan het van belang zijn dat in een bepaalde tak van sport, in een bepaald jaar het record met 0.03 seconden scherper werd gesteld, maar in zichzelf is dit geen belangrijk feit.
• Niet te verwarren met kennis van ogenschijnlijk onbelangrijke zaken die voor mensen noodzakelijk zijn om zich als belichaamde wezens thuis in de wereld te weten, zoals: dat je een klink omlaag moet bewegen om een deur te kunnen openen. Hoewel dit geen kennis is waar men een wetenschappelijke theorie op fundeert, is ze toch voor het dagelijks leven evenmin triviaal. (Wie dit niet weet is afhankelijk van de handelingen van anderen om een kamer uit of in te komen, etc.).

trivium Het trivium in de artes liberales--de propedeuse--in de Middeleeuwen bestond uit de vakken: grammatica, dialectica en retorica. Een letterlijke vertaling van trivium is 'drieweg'.
(Zie ook: quadrivium; geschiedenis van de wetenschappen).

U

universiteiten Universiteiten zijn instituten waar mensen ('studenten') worden ingeleid in de beginselen van de diverse wetenschappen en/of opgeleid om aan die wetenschappen een bijdrage te leveren. Ook leiden zij op voor sommige beroepen.
• Universiteiten zijn een historisch fenomeen: de eerste ontstonden in de 12e eeuw. Momenteel gaan er in Nederland stemmen op om ze te fuseren met het 'hoger beroepsonderwijs', dat zich niet gecommitteerd weet aan de ontwikkeling van de wetenschappen.
• Na een rondleiding door een aantal gebouwen van de universiteit, verzuchtte een gast: "maar waar is nu de universiteit?"

V

verificationisme is de wetenschapsfilosofische opvatting dat wetenschappelijke waarheid (en dus ook de groei van kennis) en zelfs betekenisvolheid afhangen van de vraag of beweringen compleet geverifieerd kunnen worden. Verificatie is voor het verificationisme het demarcatiecriterium, de scheidslijn tussen wetenschap en non-wetenschap.
• Voor het verificationisme zijn bepaalde uitspraken betekenisloos als niet valt uit te maken welk verschil hun waarheid voor onze ervaring zou uitmaken. Bij voorbeeld "God is goed", maar ook: "Sir Alfred Ayer had gelijk". (Met welke ervaren feiten worden deze uitspraken bevestigd?
• Karl Popper verzette zich tegen het verificatiebeginsel met de argumenten

  1. dat men in sommige gevallen (bij voorbeeld "Alle raven zijn zwart") nooit klaar komt met verifiëren (wie kan ooit stellen alle raven gezien te hebben? Ook de toekomstige?) en
  2. dat verificatie een te simplistische eis is: als iemand een witte raaf gevonden heeft kan men betwisten dat het een raaf is (ze is immers niet zwart ...).

Vandaar dat Popper de eis van falsificatie als demarcatiecriterium invoert. Die eis is minder streng, en daar kan gemakkelijker aanvoldoen worden. Wetenschappers moeten echter wel de aanspraak inleveren dat wetenschappelijke kennis waar is. Het enige wat ze kunnen laten zien is dat falsifieerbare kennis (nog) niet onwaar is gebleken.
Zie: falsificationisme

vergissing en evidentie-transcendentie. Het sceptische argument van vergissing zegt niet alleen dat je je altijd kunt vergissen. Het zegt dat je op het moment dat je je vergist niet kunt overzien of je je vergist, d.w.z. het bewijs van je vergissing is voor jou niet toegankelijk, of, in jargon: het bewijs van je vergissing transcendeert je evidentie.
Zie: scepticisme

verklaren Het aangeven van alle wetmatigheden (meestal: causaliteit) die tot het optreden van een verschijnsel hebben geleid. Wie een verschijnsel daadwerkelijk kan verklaren, moet ook in staat geacht worden te voorspellen wanneer het in principe weer zal optreden. Zie: begrijpen en deductief-nomologisch verklaringsmodel.

Verstehen Zie: begrijpen

vertaalprobleem Er is geen zekerheid dat woorden en een omschrijving van de betekenis van die woorden hetzelfde betekenen.
Betekenis hangt ook af van de context van de uiting (sommmige uitingen zijn taalhandelingen (Austin)) en zelfs van de praktijk, het taalspel of de levensvorm (Wittgenstein). Radicale vertaling is het probleem van de vertaling van een uiting in een volkomen vreemde cultuur gedaan. Hoe achterhaal je wat een inboorling met 'kroetsj' bedoelt, zolang je zijn praktijk niet doorgrond hebt? (Quine). Zie ook: theoriegeladenheid van woorden en onderbepaaldheid van de theorie door de gegevens.

W

waardeprobleem Beschrijvingen kunnen ongemerkt waarden impliceren. Zo kun je rassenrellen op verschillende manieren beschrijven, waarbij de lezer de ene keer de schuld van de rellen bij de machthebbers (dat woord alleen al), dan weer bij de relschoppers (dat woord alleen al) legt. Hoe goed men ook zijn best doet om dit soort waarden buiten de beschrijving te houden, het is niet altijd mogelijk om ze bewust voor ogen te hebben, en dus ook niet om ze te voorkomen.
• De Amerikaanse stroming over politiek correct taalgebruik (Political Correctness) probeert in deze geest zoveel mogelijk onbewuste oordelen boven tafel te krijgen en weg te nemen. Zo heeft men in het alledaags taalgebruik--met redelijk succes--de woorden 'blacks' en 'negroes' vervangen door 'Afro-Americans', en 'indians' door 'native-Americans'. • Dat sommige cultuurcritici schamper op deze beweging voor taalzuivering reageren komt onder meer omdat men inziet dat wat vandaag politiek correct is, later toch weer discriminerend kan blijken te zijn. Politiek-correcte terminologie neemt dus het waarde-probleem niet weg.

waarheid is een eigenschap, zo men wil, van zinnen. Een zin is waar als ze overeenkomt met de werkelijkheid. Over de manier waarop we dat moeten vaststellen bestaan ruwweg twee opvattingen: de coherentietheorie van waarheid en de correspondentietheorie van waarheid (zie daar). Zinnen zijn waar of onwaar (hebben waarheidswaarde), maar redeneringen zijn geldig of ongeldig.

waarnemen Te bestuderen processen moeten worden waargenomen. In dat waarnemingsproces zijn zintuigen betrokken en ook min of meer ingewikkelde waarnemingsinstrumenten. Iedere manier van waarneming heeft zijn eigen sterke punten en zijn eigen beperkingen. Ons systeem van visuele waarneming kunnen niet naar believen de werkelijkheid in zwart-wit zien, zoals een fototoestel en een geschikt filmpje dat kunnen. Ons oor kan bepaalde trillingen in de lucht wel als geluid registreren, maar trillingen van een heel hoge frequentie niet.
De eigenaardigheden van het waarnemen als psychisch fenomeen en de eigenaardigheden van waarnemingsinstrumenten hebben repercussies voor de kennis die op die waarneming gebaseerd is.
• Waarneming is feitelijk nooit 'onbevangen', maar altijd 'onder een beschrijving'. Wat we waarnemen, beantwoordt altijd aan een of meer beschrijvingen die we bereid zijn te formuleren. Het is niet zo dat er eerst lichtvlekken via onze retina (of geluidsgolven via onze trommelvliezen) in onze hersenen terechtkomen en dat we die dan rustig theoretisch gaan interpreteren.
• Neem de proef op de som en probeer iets te zien wat je niet kunt beschrijven.
• Dit heeft omgekeerd ook tot gevolg dat onze theorieën nooit uitputtend bepaald worden (zoals Quine het formuleerde: onze theorieën zijn onderbepaald) door de gegevens van de zintuigen.

Daarnaast is het belangrijk ons te realiseren dat waarneming de werkelijkheid via vijf zintuigen tot ons brengt, en niet alleen via de afstandszintuigen zoals het vaak lijkt in theorieën over waarneming. De waarnemer verhoudt zich met zijn gehele lichaam tot de door hem waargenomen werkelijkheid.
(Zie ook: feit).

waarnemen en interpreteren "Ik zie ..." drukt het succes uit van bepaalde mentale processen. Het is een succes-uitdrukking.
"Ik kijk naar ..." is daarentegen een inspanningsuitdrukking, net zoals "Ik interpreteer".. Ze drukken een activiteit uit. Je kunt je best doen om goed te kijken (luisteren, ruiken), maar of het ertoe zal leiden dat je wat ziet, etc. is een andere kwestie.
• Maar waarneming is toch 'onder een beschrijving?' Ja, dat klopt. Dat je ziet duidt het succes aan van je cognitieve activiteiten, maar daarmee weet je nog wat je ziet. Wat je ziet hangt af van je beschrijving.
Men komt er niet wanneer men waarneming gaat begrijpen als het succes van hersenprocessen. In die processen vindt een talige ordening plaats: je neemt waar wat je vermag te beschrijven. Let wel, dat betekent niet dat alle waarnemen interpreteren is!
Interpreteren is de poging (activiteit) om een intentionele structuur bloot te leggen en bedoelingen achter de gebeurtenissen te achterhalen.
Als het in een voorkomend geval niet onmiddellijk duidelijk is wat je ziet, betekent dat niet onmiddellijk dat een interpretatie je gaat helpen. En als je interpretatie wel helpt, neemt dat niet weg dat je waarneming het succes is van het onder een beschrijving ordenen van mentale gebeurtenissen rond de input van je zintuigen.

waarnemingspsychologie, ook wel perceptiepsychologie genaamd, is de studie van de mentale processen die ons waarnemingsvermogen verklaren. Omdat waarnemen zo'n centrale rol speelt in het proces van kennisverwerving zijn de mogelijkheden en beperkingen van het menselijk waarnemingsvermogen van belang in wetenschapsfilosofische vragen.

waarnemingstechnieken Het 'blote oog' bestaat natuurlijk niet (zie waarnemen), maar toch, zelfs de zintuiglijkheid waar we als mensen mee uitgerust zijn voldoet soms niet om de gegevens te observeren waarop we onze wetenschappelijke theorieën funderen. Om steeds verschillende redenen gebruiken we daarom aanvullende waarnemingstechnieken:
1. Als de dingen te klein zijn behoeven we vergrootglazen of microscopen van bepaalde sterkten en soorten, afhankelijk van de soort entiteiten waar het om gaat.
2. Zien we met een microscoop? Er bestaan vele soorten licht-microscopen, die van verschillende eigenschappen van licht uitgaan. We geloven wat we zien grotendeels omdat tamelijk verschillende fysische systemen hetzelfde beeld opleveren. We 'zien' zelfs met een akoestische microscoop, terwijl die geluid gebruikt en geen licht.
3. Als de dingen te ver weg zijn (in ruimte) behoeven we een verrekijker (biologen), een sterrenkijker, een telescoop, evt. in een sateliet (astronomen), om achtergrondstralingwaar te nemen, of een 'zwart gat' (hoe neem je dat waar?).
4. Wanneer het gezochte niet echt uit zintuiglijke eigenschappen bestaat, zoals artistieke of morele kwaliteiten, behoeft men een morele gevoeligheid dan wel smaak. Hoewel de bijdrage hiervan de zintuigelijkheid te buiten gaat (en deze dus inderdaad 'assistentie' krijgt) is het de vraag of het hier een techniek betreft, omdat het gebruik ervan niert gereguleerd is en moeilijk aan te leren.
Er bestaat in de filosofie een lange traditie die zich erover buigt hoe wij genoemde kwaliteiten (kunnen) waarnemen en waarin esthetica en ethiek een probleemdomein delen.
5. Als dingen te complex zijn behoef je statistische instrumenten en kwantificering.

waarschijnlijkheid Zie: abductie, common sense, statistische methodes.

waarschijnlijkheidsbewering bewering waarin de spreker een slag om de arm houdt met betrekking tot de algemene geldigheid.
Een waarschijnlijkheidsbewering is gekenmerkt door de aanwezigheid van een woord of een woordgroep als waarschijnlijk, soms, in een aantal gevallen, in 72% van de gevallen, etc.

waarschijnlijkheidsweten alle menselijk weten is waarschijnlijkheidsweten, zei Karl Popper. Hij bedoelde ermee dat al onze uitspraken principieel geen groter waarheidsgehalte hebben dan een zekere waarschijnlijkheid.
Zie: falsificationisme, inductieprobleem

welwillendheidsprincipe Zie: principe van welwillendheid

wetenschap, het resultaat van de menselijke rationaliteit, is een van de meest gewaardeerde kandidaten voor wat 'kennis' inhoudt. In de wetenschapsfilosofie pogen we aan te geven waaruit die rationaliteit van de wetenschappen bestaat.
• Een succesvolle wetenschap is gekenmerkt door groei van kennis: een accumulatie van theorieën en gegevens en de coherentie daartussen.

wetenschapsfilosofie De filosofische discipline die zich met de ontwikkeling en legitimatie van wetenschappelijke kennis bezighoudt. De wetenschapsfilosofie poogt aan te geven waaruit de rationaliteit van de wetenschappen bestaat; wat er zo speciaal is aan zijn verklaringen en theoretische constructies; waarin het zich onderscheidt van giswerk en pseudo-wetenschap en waarom zijn voorspellingen en technologieën vertrouwd kunnen worden; en of we zijn theorieën mogen zien als de onthulling van de waarheid over de objectieve werkelijkheid.
• Inductie maakt deel uit van het wetenschappelijk project,
• als ook het doen van stellige voorspellingen die gefalsifieerd moeten kunnen worden--Popper maakt gebruik van dit criterium van falsificatie om wereldvisies als onwetenschappelijk te kunnen ontmaskeren.
• Het logisch positivisme meende dat wetenschap vooral geverifieerd moet kunnen worden. De manier om dit mogelijk te maken is: het aangeven welk empirisch materiaal er geobserveerd dient te worden om een theoretische bewering als 'waar' te mogen aanmerken.
• Kritiek hierop, van Quine, is dat het logisch positivisme zodoende de holistische aard van onze kennis over het hoofd ziet. Er is geen één-op-één correlatie tussen beweringen (hoe simpel ook) en gegevens van de waarneming. (Onderbepaaldheid van de theorie door de gegevens)
• Het idee dat de wetenschappen vooruitgaan (door een accumulatie van theorieën en gegevens) wordt betwist door Kuhn (zie: paradigma) en de relativist Ludwig Feyerabend.
• Realisme in de wetenschapsfilosofie ("Ware wetenschap gaat over de werkelijkheid") ziet conflicten tussen verschillende theorieën, terwijl instrumentalisme ("de waarde van theorieën ligt in hun praktische bruikbaarheid") ze eerder zal zien als complementaire recepten om tot gewenste resultaten te komen.
• Anti-realisten gaan uit van de onderbepaaldheid van de theorie door de gegevens en menen dan ook dat we niet kunnen concluderen dat de een of andere theorie de werkelijkheid zelf beschrijft.
• Realisme krijgt de meeste kritiek te verduren wanneer het gaat om theoretische verschijnselen die niet direct te observeren zijn, zoals electromagnetische straling, subatomaire deeltjes, en vele theoretische constructies, als de Big Bang. De beste verdediging tegen dergelijke kritiek is wellicht om met Hume te zeggen dat we het met de observeerbare gebeurtenissen niet veel beter doen. (Zie: inductie, causaliteit).
• Andere problemen waar wetenschapsfilosofen zich over buigen zijn: meting, teleologie (verklaringen van verschijnselen als zouden die ergens voor dienen), causaliteit, de relaties tussen de verschillende wetenschappen, wetenschappelijke methoden.

wetenschapsleer andere naam voor wetenschapsfilosofie.

wetenschapssociologie In tegenstelling tot de wetenschapsfilosofie bestudeert de wetenschapssociologie de externe omstandigheden waarbinnen het wetenschappelijk bedrijf floreert (of juist niet).
(Zie: paradigma.)

Wetmatigheden zijn regelmatigheden in de natuur die onontkoombaar zijn. Anders dan juridische wetten die men moet gehoorzamen (maar die men zou kunnen ontduiken), kan niets of niemand wetmatigheden in de natuur ontduiken. De zwaartekracht is zo'n wetmatigheid, evenals de wet van behoud van energie. De meeste onderwerpen van de geesteswetenschappen ontberen typische wetmatigheden, vandaar dat men er zelden nabsoluut zekere voorspellingen kan doen. In de geesteswetenschappen speelt de canon een min of meer vergelijkbare rol: ze stelt geesteswetenschappenwetenschappers in staat concrete entiteiten te beschrijven in relatie tot een norm, ook al is die norm niet onontkoombaar of onbetwistbaar.

X

Y

Z

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z